Donder
Het dreunende geluid dat op de bliksem volgt. De donder ontstaat door de plotselinge uitzetting van de lucht, die door de bliksem, een elektrische ontlading, verhit is; daarbij wordt de lucht met explosieve kracht uit het bliksemkanaal weggedrongen en slaat dan weer terug. — Job 28:26; 38:25.
Het Hebreeuwse werkwoord ra·ʽamʹ (dat „donderen” betekent) wordt soms in verband met Jehovah gebruikt (1Sa 2:10; 2Sa 22:14; Ps 18:13), die zich nu en dan van de donder heeft bediend om zijn wil te volvoeren. In de dagen van Samuël bijvoorbeeld bracht Jehovah de Filistijnen met behulp van de donder (Hebr.: raʹʽam) in verwarring (1Sa 7:10; vgl. Jes 29:6). Een ander Hebreeuws woord, qōl, dat soms met „donder” wordt vertaald (1Sa 12:17, 18, vtn.), betekent eigenlijk „geluid” (Ex 32:18, 19) of „stem”. — De 21:18; 1Kon 19:12.
Het ontzagwekkende geluid van de donder wordt met de stem van Jehovah in verband gebracht (Job 37:4, 5; 40:9; Ps 29:3-9). Toen zekere joden Jehovah vanuit de hemel tot Jezus hoorden spreken, meenden sommige dat het had gedonderd, terwijl andere dachten dat zij de stem van een engel hadden gehoord (Jo 12:28, 29; vgl. Opb 6:1; 14:2; 19:6). Zoals het rollen van de donder vaak de voorbode van een naderende storm is, kunnen „donderslagen”, zoals in Openbaring 8:5; 10:3, 4 en 16:18, op goddelijke waarschuwingen duiden.
Voor de joden aan de voet van de berg Sinaï was de donder die zij hoorden, een manifestatie van Gods tegenwoordigheid (Ex 19:16; vgl. Opb 4:5; 11:19). Hetzij op deze gebeurtenis of op de wolkkolom (waar de donder ontstaat) door middel waarvan God Israël leidde, zinspeelt de psalmist wellicht met de woorden: „Ik [Jehovah] ging u antwoorden in de schuilplaats van de donder.” — Ps 81:7.