Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Droom

Droom

De gedachten of beelden die iemand in de slaap voor de geest komen. De Schrift maakt melding van dromen die van God afkomstig zijn (Nu 12:6), natuurlijke dromen (Job 20:8) en leugenachtige dromen (Jer 29:8, 9), zoals dromen die met waarzeggerij te maken hebben. — Za 10:2.

Van God afkomstige dromen. Zowel Jehovah’s dienstknechten als personen die hem niet toegewijd waren, ontvingen van God afkomstige dromen (1Kon 3:5; Re 7:13, 14). Sommige dromen hielden waarschuwingen in ter bescherming van zijn dienstknechten, in andere ontvingen zij leiding. Zo waarschuwde God bijvoorbeeld Abimelech, de koning van Gerar, in een droom dat hij Sara niet mocht aanraken, met het gevolg dat haar eerbaarheid niet geschonden werd (Ge 20). Overeenkomstig ’een goddelijke waarschuwing gegeven in een droom’ keerden de astrologen die Jezus bezochten, niet naar de moordzuchtige Herodes terug (Mt 2:11, 12). In gehoorzaamheid aan de instructies die een engel hem in dromen had gegeven, nam Jozef Maria tot vrouw en vluchtte hij naderhand met Jezus en Maria naar Egypte. Later handelde Jozef in overeenstemming met van God afkomstige dromen door met vrouw en kind uit Egypte terug te keren en zich in Nazareth te vestigen, opdat de profetie vervuld zou worden: „Hij zal een Nazarener worden genoemd.” — Mt 1:18-25; 2:13-15, 19-23.

Sommige van God afkomstige dromen verzekerden zijn dienstknechten van goddelijke gunst of hielpen hen te begrijpen hoe Jehovah hen terzijde stond. Toen God op het punt stond een verbond met Abram (Abraham) te sluiten, viel er een diepe slaap en grote duisternis op de patriarch, en vervolgens sprak Jehovah blijkbaar in een droom tot hem (Ge 15:12-16). In Luz (Bethel) zond God Jakob een droom waarin hij een ladder zag die van de aarde tot aan de hemel reikte, hetgeen op communicatie met de hemel duidde. Engelen klommen erlangs op en daalden erlangs af, en bovenaan bevond zich een voorstelling van Jehovah, die een zegen over Jakob uitsprak (Ge 28:10-19; vgl. Jo 1:51). Jaren later gaf God eveneens door middel van een droom te kennen dat hij Jakob goedkeurde en gaf hij hem bij monde van een engel de opdracht om naar zijn geboorteland terug te keren. — Ge 31:11-13.

Jakobs zoon Jozef kreeg in zijn jeugd dromen die te kennen gaven dat hij Gods gunst bezat, en deze dromen waren tevens profetisch. In één droom waren hij en zijn broers schoven aan het binden op het veld. Jozefs schoof richtte zich op, en die van zijn broers kwamen eromheen staan en bogen zich ervoor neer. In een andere droom bogen de zon, de maan en elf sterren zich voor hem neer (Ge 37:5-11). Deze beide dromen gingen in vervulling toen Jakob en zijn huisgezin tijdens een zware hongersnood naar Egypte trokken. Zij werden allen voor voedsel afhankelijk van Jozef, die destijds Egyptes voedselbeheerder was. — Ge 42:1-3, 5-9.

Sommige dromen die God gaf aan personen die hem niet aanbaden, waren eveneens profetisch. Toen Jozef in Egypte gevangenzat met Farao’s overste der schenkers en overste der bakkers, kregen deze beide mannen ieder een droom; God stelde Jozef in staat deze dromen uit te leggen: ze betekenden dat binnen drie dagen de overste der schenkers in zijn positie hersteld zou worden, terwijl de overste der bakkers terechtgesteld zou worden. Dit gebeurde drie dagen later, op Farao’s verjaardag. Mettertijd dienden deze dromen het doel Farao erop attent te maken dat Jozef een man was die Gods geest bezat. — Ge 40.

De twee dromen die Farao in Jozefs tijd op één nacht kreeg, bevatten niet alleen een waarschuwing maar waren ook profetisch. In de eerste droom zag hij hoe zeven vette koeien werden opgegeten door zeven schrale, magere koeien. In Farao’s tweede droom schoten zeven volle en goede korenaren uit één halm op, om slechts opgeslokt te worden door zeven verschrompelde, dunne, door de wind verzengde korenaren. Jozef gaf de juiste uitlegging, die hij aan God toeschreef, en verklaarde dat beide dromen op zeven jaren van overvloed duidden, die gevolgd zouden worden door zeven jaren van hongersnood (Ge 41). God leidde deze gang van zaken om velen van de hongerdood te redden en in het bijzonder om Abrahams nakomelingen in het leven te behouden, teneinde zijn beloften aan Abraham te vervullen. — Ge 45:5-8.

De Babylonische koning Nebukadnezar kreeg ook twee van God afkomstige profetische dromen. In de ene droom zag hij een metalen beeld met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en dijen van koper, benen van ijzer, en voeten van ijzer en leem. Een steen die zonder handen werd uitgehouwen, trof het beeld aan zijn voeten en verbrijzelde ze, en verpulverde vervolgens de rest van het beeld. Daniël identificeerde Nebukadnezar als „het hoofd van goud” en legde uit dat er na Babylon een opeenvolging van menselijke koninkrijken zou komen. Ten slotte zou God zelf een Koninkrijk oprichten dat „nooit te gronde [zou] worden gericht”. — Da 2:29-45.

In een andere van God afkomstige droom aanschouwde Nebukadnezar een grote boom die werd omgehakt en waarvan de wortelstomp met „een band van ijzer en van koper” werd omsloten totdat er „zeven tijden” over voorbij waren gegaan. In overeenstemming met Daniëls uitlegging werd de pochende Nebukadnezar (gesymboliseerd door de boom die werd omgehakt) waanzinnig, en dat bleef hij totdat er zeven tijden, of jaren, waren voorbijgegaan. Daarna erkende hij Gods oppermacht, en nadat hij zijn gezonde verstand had teruggekregen, werd hij in zijn koningschap hersteld. — Da 4; zie BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN.

Daniël zelf kreeg een van Jehovah afkomstige droom waarin hij vier reusachtige beesten aanschouwde die uit de zee opstegen, en deze dieren beeldden menselijke regeringen af (Da 7:1, 3, 17; zie BEESTEN, SYMBOLISCHE). Ook zag Daniël de Oude van Dagen, van wie „iemand gelijk een mensenzoon” voor onbepaalde tijd „heerschappij en waardigheid en een koninkrijk” ontving. — Da 7:13, 14.

Joël voorzei dat het uitstorten van Gods geest gevolgd zou worden door manifestaties zoals profeteren en het dromen van geïnspireerde dromen (Joë 2:28). Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. ontvingen ongeveer 120 discipelen van Jezus Christus de heilige geest en begonnen in verschillende talen „over de grote daden van God te spreken” (Han 2:1-18). Later ontvingen ook andere gelovigen, met inbegrip van de vroegere vervolger Saulus (Paulus), de heilige geest en werden met wonderbare gaven begiftigd (Han 8:17-19; 9:17; 10:44-46). Toen Paulus zich in Troas bevond, had hij ’s nachts een visioen of een droom waarin hem werd gezegd waar hij en zijn metgezellen „het goede nieuws” moesten prediken (Han 16:9, 10). Andere discipelen hebben ongetwijfeld eveneens dromen gekregen onder de invloed van Gods geest, als een vervulling van de woorden in Joëls profetie.

Toen Jezus Christus voor Pontius Pilatus terechtstond, kreeg deze Romeinse stadhouder van zijn vrouw de volgende boodschap omtrent Jezus: „Heb niets te maken met die rechtvaardige man, want ik heb heden in een droom veel om hem geleden” (Mt 27:19). De droom, die kennelijk van goddelijke oorsprong was, had Pilatus moeten waarschuwen dat het geval van Christus van het hoogste belang was.

Natuurlijke dromen. Natuurlijke dromen kunnen gestimuleerd worden door bepaalde gedachten of emoties, gewaarwordingen of dagelijkse activiteiten (bezorgdheid, iemands lichamelijke conditie, zijn bezigheden enz.) (Pr 5:3). Deze dromen hebben niet veel betekenis (Ps 73:20). Zo droomt iemand die honger heeft, wellicht dat hij eet, en iemand die dorst heeft, dat hij drinkt, maar bij het ontwaken heeft hij nog steeds honger of dorst. Een soortgelijke ontgoocheling stond alle natiën te wachten die ’oorlog voerden tegen de berg Sion’. — Jes 29:7, 8.

Over de zienswijze die de heidenen er ten opzichte van dromen op na hielden, wordt gezegd: „De oude Babyloniërs hadden zulk een rotsvast vertrouwen in dromen, dat zij zich in de nacht voordat zij beslissingen van betekenis moesten nemen, in hun tempels te slapen legden in de hoop door een droom raad te zullen ontvangen. Wanneer de Grieken aanwijzingen wensten voor hun gezondheid, sliepen zij in de tempel van Asklepios. De Romeinen deden hetzelfde in die van Serapis. De Egyptenaren stelden dikke boeken samen over droomuitlegging” (Algemene Bijbelse Encyclopaedie, Servire, blz. 146). Dergelijke praktijken bestonden echter niet onder getrouwe Hebreeën en vroege christenen. De Schrift waarschuwt dat men geen voortekens moet zoeken, noch in natuurlijke dromen noch in voorvallen van verschillende aard. — De 18:10-12; zie WAARZEGGERIJ.

Leugenachtige dromen. Leugenachtige dromen worden in de bijbel veroordeeld. Volgens de Wet moest een dromer van leugenachtige dromen die tot het beoefenen van afgoderij aanspoorde, ter dood worden gebracht (De 13:1-5). God zou af en toe door middel van dromen tot zijn ware profeten kunnen spreken (Nu 12:6), maar hij was gekant tegen „de profeten van leugenachtige dromen”, die zijn volk van de ware aanbidding aftrokken (Jer 23:25-32; 27:9, 10). Over de beoefenaars van waarzeggerij werd gezegd dat zij „dromen zonder enige waarde” spraken. — Za 10:2.

De bijbel spreekt in figuurlijke zin over dromen in een beschrijving van de goddeloze verontreinigers van het vlees die heimelijk de christelijke gemeente binnendrongen. Judas waarschuwde zijn medegelovigen voor zulke mannen „die zich aan dromen overgeven”. Deze personen droomden (verbeeldden zich) blijkbaar dat zij ongestraft Gods Woord konden overtreden en vlees in de gemeente konden verontreinigen. Hierin vergisten zij zich, want zij zouden beslist niet ontkomen aan het ongunstige oordeel van de Opperste Rechter, Jehovah. — Ju 8; 1Kor 6:9, 10, 18-20.