Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Duif

Duif

[Hebr.: jō·nahʹ; gō·zalʹ (jonge duif); Gr.: pe·riʹste·ra].

De duif is een van de eerste twee vogels die specifiek in de bijbel worden genoemd, want Noach zond na de Vloed driemaal een duif uit om vast te stellen of de wateren al gezakt waren (Ge 8:8-12). De Hebreeuwse naam jō·nahʹ is vermoedelijk afgeleid van het woord ʼa·nahʹ, dat „rouw bedrijven” betekent, en is kennelijk een klanknabootsing van het droefgeestige kirren van de duif. — Jes 38:14; 59:11, 12; Ez 7:16; Na 2:7.

Variëteiten en beschrijving. De duif behoort tot de familie der Columbidae. De meest voorkomende variëteiten in Israël zijn de rotsduif (Columba livia), de houtduif (Columba palumbus) en de holenduif (Columba oenas). De houtduif treft men vooral in de wouden van Gilead en van de Karmel aan. De holenduif nestelt voornamelijk rond Jericho en aan de O-zijde van de Jordaan, terwijl de rotsduif in de kuststreken, in de rotsspleten van het Jordaandal en op de hooglanden in het W broedt. De karakteristieke kenmerken van de duif zijn een plomp lichaam met brede borst, een sierlijke hals, een kleine ronde kop met een vrij slanke snavel, en korte poten. Het lichaam is dicht bezet met veren, hetgeen de vogel een tamelijk glad voorkomen geeft. Duiven hebben dikwijls een blauwgrijze kleur, terwijl sommige hier en daar een iriserende glans op hun veren hebben, waardoor deze in het gouden zonlicht een metaalachtige aanblik krijgen. Hierop wordt wellicht gezinspeeld in Psalm 68:13, waar wordt gesproken over „de vleugels van een duif . . . overtrokken met zilver en haar wieken met geelgroen goud”, hoewel deze beschrijving volgens sommigen betrekking heeft op een prachtig bewerkt kunststuk dat was buitgemaakt.

De duif heeft een zacht, vriendelijk voorkomen en karakter, waaraan ze de naam ’het schaap onder de vogels’ te danken heeft. De naam Jona (Jō·nahʹ) was en is derhalve een populaire naam voor joodse jongens (Jon 1:1). Deze vogels staan bekend om hun partnertrouw en genegenheid, en tijdens de hofmakerij brengen ze hun kopjes bij elkaar en pakken elkaars snavel, net als twee geliefden die elkaar een kus geven. „Mijn duif” was dus een passende uitdrukking van genegenheid die door de herder en geliefde van het Sulammitische meisje gebruikt werd (Hgl 5:2). De ogen van het meisje werden vergeleken met de zachte, vriendelijke ogen van een duif (Hgl 1:15; 4:1), terwijl zij de ogen van de herder vergeleek met blauwgrijze duiven die zich baden in vijvers van melk, met welke liefdevolle vergelijking zij kennelijk zinspeelde op de iris, die donkerder van kleur is en omgeven wordt door het glanzende oogwit (Hgl 5:12). Duiven nemen graag een bad en nestelen bij voorkeur in de buurt van water.

Duiven zijn schuchtere vogels, die beven wanneer ze opgeschrikt worden (Ho 11:11). Wilde duiven bouwen dikwijls hun nest in dalen (Ez 7:16), terwijl rotsduiven op richels en in spleten van rotsen en klippen nestelen (Hgl 2:14; Jer 48:28). Tamme duiven vliegen terug naar de duiventil die men voor ze heeft gebouwd, waarbij de witte onderzijde van de vleugels van een grote zwerm duiven de aanblik geeft van een zich voortbewegende wolk (Jes 60:8). In Israël zijn behoorlijk grote duiventillen opgegraven.

De duif heeft sterke vleugels en kan op zoek naar voedsel grote afstanden afleggen. Ze bereikt snelheden van meer dan 80 km/u en is snel genoeg om aan de meeste van haar vijanden te ontkomen (Ps 55:6-8). Daar de duif instinctief naar haar til terugkeert, is ze reeds sinds oude tijden als boodschapper gebruikt. In tegenstelling met menselijke navigators, die op chronometers en sextanten zijn aangewezen om hun positie te bepalen, weten postduiven bijna onmiddellijk — door waarneming van het aardmagnetische veld en de zonnestand — in welke richting ze moeten vliegen, ook al worden ze in onbekend gebied honderden kilometers van huis losgelaten. Ze houden automatisch rekening met de beweging van de zon langs de hemel, zodat zij bij het vliegen niet uit de koers raken.

Duiven komen in veel delen van de aarde net zo algemeen voor als kippen, maar ze verschillen van pluimvee niet alleen doordat ze kunnen vliegen, maar ook wat hun lichaamsbouw betreft en door het feit dat ze monogaam zijn. In tegenstelling met de haan helpt de trouwe mannetjesduif het vrouwtje bij het bouwen van het nest en het uitbroeden van de eieren. Duiven verschillen van alle andere vogels door de bijzondere manier waarop ze hun jongen voeden, namelijk met „duivemelk”, een kaasachtige substantie die in de krop van de oudervogels wordt geproduceerd. Jonge duiven worden in veel landen als voedsel gebruikt.

Tegenover mensen zijn duiven goed van vertrouwen en laten zich daarom vrij gemakkelijk in een val of met een net vangen. De afvallige stam Efraïm, die zo dwaas was eerst vertrouwen te stellen in Egypte en vervolgens in Assyrië, werd dan ook vergeleken met een „onnozele duif”, gedoemd om in een net gevangen te worden (Ho 7:11, 12). Jezus waarschuwde zijn discipelen voor met wolven te vergelijken tegenstanders en gaf hun de raad niet alleen „zo onschuldig als duiven” maar ook „zo omzichtig als slangen” te zijn. — Mt 10:16.

Ten tijde van Jezus’ doop en daaropvolgende zalving met Gods heilige geest, verscheen die heilige geest „in lichamelijke gedaante gelijk een duif”, waarbij het zichtbare neerdalen op Jezus misschien geleek op het fladderende neerdalen van een duif wanneer die ergens neerstrijkt (Lu 3:22; Mt 3:16; Mr 1:10; Jo 1:32-34). Dit was een passend symbool, gezien haar karakteristieke onschuld. — Mt 10:16.

Duiven werden voor offerandelijke doeleinden gebruikt, zoals blijkt uit het feit dat ze werden verkocht door personen die in de tempel te Jeruzalem commerciële activiteiten ontplooiden, hoewel met de uitdrukking „duiven [Gr.: pe·riʹste·ras]” hier waarschijnlijk de „tortelduiven” of „jonge duiven” bedoeld zijn, die in de Mozaïsche wet worden genoemd. — Mr 11:15; Jo 2:14-16.

Jonge duiven. In teksten waarin het om slachtoffers gaat en waarin „tortelduiven” (Hebr.: to·rimʹ) geregeld in verband met het Hebreeuwse woord jō·nahʹ (duif) worden genoemd, staat dikwijls de uitdrukking „jonge duif [duiven]”, wat letterlijk „zoon [zonen] van een [of: de] duif” betekent. Behalve tortelduiven mochten jonge duiven als brandoffer worden gebracht (Le 1:14). Degenen die te arm waren om een ooilammetje of een geitje als schuldoffer te brengen, konden twee jonge duiven offeren (Le 5:5-7). Bij de reinigingsceremonie van een vrouw nadat zij een kind had gebaard, moest samen met een jonge ram een jonge duif (of anders een tortelduif) als zondeoffer worden gebracht, tenzij zij geen ram kon offeren; in dat geval waren „twee jonge duiven” aanvaardbaar (Le 12:6-8) (zoals het geval was bij Maria’s reiniging na de geboorte van Jezus; Lu 2:22-24). Het reinigingsoffer van iemand die hersteld was van een vloeiing, moest twee jonge duiven of twee tortelduiven omvatten (Le 15:13, 14, 28, 29). Ze waren ook aanvaardbaar als offer wanneer een nazireeër zich van de een of andere verontreiniging moest reinigen. — Nu 6:10.

Hoewel veel joodse gezinnen ongetwijfeld zelf duiven bezaten, geven de woorden „Bezit hij nu niet de middelen voor twee tortelduiven of twee jonge duiven”, blijkbaar te kennen dat ze dikwijls voor offerandelijke doeleinden werden gekocht. — Le 5:11.

De Hebreeuwse uitdrukking gō·zalʹ, die gebruikt wordt in het verslag over het offer dat Abraham bracht toen ’Jehovah een verbond met hem sloot’, duidt vermoedelijk op „een jonge duif” (Ge 15:9, 18). Dit is zo omdat in de offers die werden voorgeschreven in de Wet die later aan Israël werd gegeven, de jonge duif steeds samen met de tortelduif genoemd wordt. Hetzelfde Hebreeuwse woord wordt in Deuteronomium 32:11 met „jongen” weergegeven. Ongetwijfeld was er bij het offer dat Noach eerder bracht, ook een duif betrokken, aangezien dat offer „enkele . . . van alle reine vliegende schepselen” omvatte. — Ge 8:20.

De voorziening van de Wet waarbij men de keus had om jonge duiven of tortelduiven te gebruiken, was voor de joden praktisch, aangezien de meeste tortelduiven gedurende de wintermaanden uit het land Israël wegtrokken, terwijl de duiven die geen trekvogels waren, het gehele jaar door beschikbaar waren. — Zie TORTELDUIF.