Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ebed-Melech

Ebed-Melech

(E̱bed-Me̱lech) [Dienaar (Knecht) van de koning].

Een Ethiopische eunuch in het huis van koning Zedekia. Hij bewees door zijn handelwijze dat hij volledig met het werk van Jehovah’s profeet Jeremia instemde. Toen de vorsten van Juda Jeremia valselijk van opruiing beschuldigden, leverde Zedekia de profeet in hun handen over. Deze vorsten wierpen Jeremia vervolgens in de modderige regenput van Malkia, die in het Voorhof van de Wacht was, om daar de hongerdood te sterven (Jer 38:4-6). Ondanks het gevaar waaraan Ebed-Melech zich blootstelde vanwege de bittere haat die men jegens Jeremia en zijn boodschap koesterde, wendde hij zich openlijk en onverschrokken tot de koning toen deze in de Benjaminpoort zat, en pleitte bij hem voor Jeremia. Zedekia reageerde hier gunstig op. Toen ging Ebed-Melech op bevel van de koning met dertig mannen naar de regenput en liet touwen naar beneden zakken, met versleten lompen en lappen die Jeremia onder zijn oksels moest leggen, opdat hij uit de regenput getrokken kon worden (Jer 38:7-13). Waarschijnlijk beval Zedekia Ebed-Melech niet dertig mannen mee te nemen omdat er zo veel mannen nodig waren om Jeremia uit de regenput te halen, maar om een succesvolle bevrijding te garanderen ingeval de vorsten of de priesters de bevrijdingspoging zouden trachten te verhinderen. Vanwege deze rechtvaardige daad jegens Gods profeet gaf Jehovah Ebed-Melech bij monde van Jeremia de verzekering dat hij tijdens de belegering door de Babyloniërs niet om het leven zou komen, maar dat hem ontkoming zou worden verschaft. — Jer 39:15-18; zie EUNUCH.