Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Echtgenote

Echtgenote

Een gehuwde vrouw. In het Hebreeuws betekent ʼisj·sjahʹ „vrouw” (lett.: mannin; een vrouwelijke man) of „echtgenote”; over haar werd gesproken als het „eigendom van een echtgenoot” (Jes 62:4, vtn.). In het Grieks kan guʹne „echtgenote” betekenen, of het kan „vrouw” betekenen, hetzij gehuwd of ongehuwd. Jehovah God gaf de eerste man, Adam, een vrouw doordat hij een rib van hem nam en daaruit een vrouw formeerde. Hierdoor werd zij been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees. Zij was Adams tegenhanger en werd als zijn hulp geschapen (Ge 2:18, 20-23). God sprak rechtstreeks met Adam, en deze gaf vervolgens Gods geboden aan zijn vrouw door. Doordat de man het eerst en naar Gods beeld was geschapen, werd hem als hoofd de eerste plaats toegekend en trad hij voor de vrouw als Gods woordvoerder op. Hij diende zijn gezag liefdevol uit te oefenen, en de vrouw moest haar deel doen bij de tenuitvoerbrenging van de voortplantingsopdracht die hun was gegeven. — Ge 1:28; zie VROUW.

Nadat eerst Eva gezondigd had, die in plaats van een hulp voor haar man een verleidster bleek te zijn, en vervolgens ook haar man Adam gezondigd had, die zich in de overtreding bij haar aansloot, sprak God het oordeel over de vrouw uit door te zeggen: „Ik zal de smart van uw zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zult gij kinderen voortbrengen, en uw sterke begeerte zal naar uw man uitgaan, en hij zal over u heersen” (Ge 3:16). Sindsdien is de vrouw onder vele volken op aarde inderdaad, vaak op zeer hardvochtige wijze, door haar man overheerst en in veel gevallen meer als een slavin behandeld dan als een metgezellin en hulp.

Onder de Hebreeën in de oudheid. Onder de Hebreeën in de oudheid was de man het hoofd van het gezin en was hij de eigenaar (Hebr.: baʹʽal) van zijn vrouw, en de vrouw was degene die het eigendom was (beʽoe·lahʹ). Onder dienstknechten van God nam de vrouw een waardige en eerbare plaats in. Bekwame godvruchtige vrouwen met een ondernemende geest hadden, hoewel zij aan hun man als hoofd onderworpen waren, veel speelruimte en vrijheid van handelen en waren gelukkig met hun plaats; zij werden gezegend doordat Jehovah God hen gebruikte om speciale diensten voor hem te verrichten. Voorbeelden van de vele getrouwe vrouwen in de bijbel zijn Sara, Rebekka, Debora, Ruth, Esther en Maria, de moeder van Jezus.

Echtgenote onder de Wet beschermd. Ofschoon de man in de huwelijksregeling een hogere positie innam, verlangde God van hem dat hij in materieel en geestelijk opzicht voor het gezin zorgde. Ook wierp elk kwaad dat door het gezin werd bedreven, een ongunstig licht op hem. Bijgevolg droeg de man een zware verantwoordelijkheid. En hoewel hij grotere voorrechten dan de vrouw genoot, beschermde Gods wet de vrouw en verleende haar bepaalde unieke voorrechten, zodat zij een gelukkig en produktief leven kon leiden.

De Wet bevatte bijvoorbeeld de volgende bepalingen die de echtgenote betroffen: Zowel de man als de vrouw kon wegens overspel ter dood worden gebracht. Wanneer een man zijn vrouw van huwelijksontrouw verdacht, kon hij haar naar de priester brengen, opdat Jehovah God de kwestie zou beoordelen. Indien de vrouw schuldig was, zouden haar geslachtsorganen atrofiëren. Maar was zij onschuldig, dan moest haar man haar zwanger maken en daardoor openlijk erkennen dat zij onschuldig was (Nu 5:12-31). Een man kon zijn vrouw door echtscheiding ontslaan wanneer hij iets onwelvoeglijks van haar zijde ontdekte — wanneer zij bijvoorbeeld blijk gaf van grove minachting jegens hem of smaad over het huisgezin of over het huisgezin van zijn vader bracht. De vrouw werd echter beschermd doordat hij een echtscheidingscertificaat voor haar moest uitschrijven. Zij was dan vrij om een andere man te huwen (De 24:1, 2). Wanneer de vrouw een gelofte deed die in de ogen van haar man onverstandig was of het welzijn van het gezin zou kunnen schaden, kon hij die ongeldig verklaren (Nu 30:10-15). Dit was echter een bescherming voor de vrouw, want het weerhield haar ervan overijld te werk te gaan en daardoor wellicht in moeilijkheden te geraken.

Polygamie was onder de Mozaïsche wet toegestaan, maar was ter bescherming van de vrouw bij de wet geregeld. De man kon het eerstgeboorterecht niet van de zoon van een minder geliefde vrouw op de zoon van zijn lievelingsvrouw laten overgaan (De 21:15-17). Wanneer een Israëliet zijn dochter als slavin had verkocht en haar meester haar als bijvrouw nam, doch zij hem niet welgevallig was, kon haar eigenaar haar laten loskopen, maar hij mocht haar niet aan een buitenlands volk verkopen (Ex 21:7, 8). Wanneer hij of zijn zoon haar als bijvrouw had genomen en vervolgens nog een andere vrouw huwde, moest haar toch voedsel, kleding en onderdak worden gegeven en moest de huwelijksplicht ten opzichte van haar worden vervuld. — Ex 21:9-11.

Indien een man zijn vrouw met boos opzet ervan beschuldigde dat zij ten onrechte beweerd had ten tijde van de huwelijksvoltrekking maagd te zijn en deze beschuldiging vals bleek te zijn, werd hij niet alleen streng onderricht, maar moest hij haar vader ook de dubbele prijs voor een maagd betalen en mocht hij haar zolang hij leefde niet door echtscheiding ontslaan (De 22:13-19). Wanneer een man een niet-verloofde maagd verleid had, moest hij haar vader de bruidsprijs betalen en met haar trouwen, als de vader daar toestemming voor gaf, en hij mocht haar zolang hij leefde niet door echtscheiding ontslaan. — De 22:28, 29; Ex 22:16, 17.

Hoewel de vrouw in de Hebreeuwse samenleving een enigszins andere positie innam dan de vrouw in de huidige westerse samenleving, voelde de getrouwe Hebreeuwse echtgenote zich gelukkig en vond zij voldoening in haar werk. Zij hielp haar man, bracht de kinderen groot, bestuurde het huishouden, ja, zij kon veel doen wat haar voldoening en vreugde schonk en de gelegenheid gaf haar vrouwelijke aard en haar talenten volledig te ontplooien.

Beschrijving van een goede echtgenote. Het voldoening schenkende geluk en de bezigheden van een getrouwe echtgenote worden in Spreuken hoofdstuk 31 beschreven. Er wordt van haar gezegd dat zij voor haar man waardevoller is dan koralen. Hij kan op haar vertrouwen. Zij is vlijtig, vervaardigt geweven stoffen en maakt kleding voor haar gezin; zij zorgt ervoor dat de voor het huisgezin noodzakelijke dingen worden gekocht, werkt in de wijngaard, bestuurt haar huishouden en houdt toezicht op de bedienden. Zij helpt hulpbehoevenden, verschaft haar gezin mooie kleren, draagt door haar handenarbeid zelfs aan het inkomen bij en rust haar gezin voor toekomstige noodsituaties toe. Zij spreekt woorden van wijsheid en liefderijke goedheid, en wegens haar vrees voor Jehovah en haar goede werken wordt zij door haar man en haar zonen geroemd, wat tot gevolg heeft dat haar man en haar gezin in het gehele land in aanzien zijn. Wie een goede echtgenote heeft gevonden, heeft inderdaad iets goeds gevonden en verkrijgt goede wil van Jehovah. — Sp 18:22.

In de christelijke gemeente. In de christelijke gemeente mag een man slechts één levende vrouw hebben (1Kor 7:2; 1Ti 3:2). Van vrouwen wordt verlangd dat zij aan hun man onderworpen zijn, of hij nu een christelijke gelovige is of niet (Ef 5:22-24). Een vrouw mag haar man de huwelijksplicht niet onthouden, want net als in het geval van de man „oefent [ook de vrouw] geen autoriteit over haar eigen lichaam” (1Kor 7:3, 4). Echtgenotes wordt gezegd dat hun versiering in de eerste plaats de verborgen persoon van het hart moet zijn en dat zij de vrucht van de geest moeten voortbrengen, zodat hun ongelovige man misschien alleen al door hun gedrag voor het christendom gewonnen kan worden. — 1Pe 3:1-6.

Figuurlijk gebruik. Vanwege het verbond dat Jehovah met Israël had gesloten, werd die natie in figuurlijke zin als zijn vrouw aangeduid (Jes 54:6). De apostel Paulus spreekt over Jehovah als de Vader van de door heilige geest verwekte christenen en over „het Jeruzalem dat boven is” als hun moeder, alsof Jehovah met dit Jeruzalem gehuwd is om door heilige geest verwekte christenen voort te brengen (Ga 4:6, 7, 26). De christelijke gemeente wordt als de bruid of de vrouw van Jezus Christus aangeduid. — Ef 5:23, 25; Opb 19:7; 21:2, 9.