Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Elia

Elia

(Eli̱a) [Mijn God is Jehovah].

1. Een van de belangrijkste profeten van Israël. Hij woonde blijkbaar in Tisbe, dat volgens sommigen een dorp was in het land Gilead, ten O van de Jordaan (1Kon 17:1). Elia begon zijn lange loopbaan als profeet in Israël tijdens de regering van koning Achab, die omstreeks 940 v.G.T. begon te regeren, en was ook nog tijdens de regering van Achabs zoon Ahazia (begon ca. 919 v.G.T.) werkzaam (1Kon 22:51). De laatste keer dat hij als profeet wordt genoemd (ditmaal voor Juda), is tegen het einde van de achtjarige regering van koning Joram van Juda, die in 913 v.G.T. begon te regeren. — 2Kr 21:12-15; 2Kon 8:16.

Door bemiddeling van Elia zorgde Jehovah ervoor dat er een krachtige steunpilaar voor de ware aanbidding was in een tijd waarin Israël in geestelijk en moreel opzicht tot een alarmerend laag niveau gezonken was. Koning Achab, de zoon van Omri, had de door Jerobeam ingestelde kalveraanbidding voortgezet, maar wat nog erger was, hij had Izebel, de dochter van de Sidonische koning Ethbaäl, gehuwd. Onder haar invloed zondigde Achab nog meer dan alle vorige koningen van Israël doordat hij op grote schaal de Baälaanbidding invoerde. Het aantal priesters en profeten van Baäl groeide, en de verdorvenheid steeg ten top. Daar Izebel Jehovah haatte, werden de profeten van Jehovah vervolgd en gedood; zij moesten zich in grotten verbergen. — 1Kon 16:30-33; 18:13.

Door raven gevoed. Elia verschijnt voor het eerst in het bijbelse verslag wanneer hij door Jehovah wordt uitgezonden om de Israëlieten aan te kondigen dat zij wegens hun zonden getuchtigd zullen worden. Zijn eerste opgetekende woorden zijn: „Zo waar Jehovah, de God van Israël, leeft, ja, voor wiens aangezicht ik sta.” Elia zet uiteen dat Jehovah, de levende God van Israël, besloten heeft dat er enkele jaren lang geen regen of dauw zal zijn, behalve op het woord van Elia. Deze periode blijkt drie jaar en zes maanden te duren (1Kon 17:1; Jak 5:17). Na deze aankondiging stuurt Jehovah Elia naar het stroomdal van de Krith, ten O van de Jordaan, in het gebied van de stam Gad. Daar wordt hij op wonderbare wijze door raven gevoed. Water haalt hij uit het stroomdal, dat wegens de droogte na verloop van tijd opdroogt. Jehovah blijft hem leiden en stuurt hem naar Sarfath, een Fenicische stad die buiten het gebied van Israël lag en destijds afhankelijk was van Sidon. Daar, in de buurt van de stad Sidon, waar koning Achabs schoonvader Ethbaäl regeert (1Kon 16:31), ontmoet Elia een weduwe, die juist een laatste maaltijd voor haar en haar zoon bereidt met hun allerlaatste beetje meel en olie. Elia vraagt om een koek en belooft dat Jehovah gedurende de droogte voor haar zal zorgen. Daar zij hem als een man Gods erkent, luistert zij naar hem en wordt gezegend. (Vgl. Mt 10:41, 42.) Tijdens Elia’s verblijf in haar huis sterft haar zoon. Elia bidt tot God, die hem tot leven brengt — de eerste opstanding waarvan de bijbel melding maakt, en het derde van de acht wonderen die Elia heeft verricht. — 1Kon 17.

Hoe doordrong Elia Israël van het feit dat Jehovah werkelijk de ware God is?

Intussen heeft Achab overal tevergeefs naar Elia gezocht, ongetwijfeld met de bedoeling hem ter dood te brengen (1Kon 18:10). Uiteindelijk geeft God Elia de opdracht zich aan Achab te vertonen. Elia ontmoet Achab en vraagt om een bijeenkomst met de 450 Baälsprofeten en de 400 profeten van de heilige paal (Asjera). Achab brengt de profeten bijeen op de berg Karmel, niet ver van de Middellandse Zee (AFB.: Deel 1, blz. 950). Elia stelt het volk nu voor om door middel van een test vast te stellen wie de ware God is die zij moeten volgen. De god die antwoordt door een aan hem geofferde stier met vuur te verteren, moet door allen erkend worden. Het volk gaat op dit billijke voorstel in. Eerst wordt Baäl aangeroepen, doch tevergeefs. Er komt geen vuur, geen bewijs dat Baäl een levende god is, hoewel zijn profeten aanhoudend tot hem bidden, ja, zich zelfs naar hun rituele gebruik insnijdingen maken. Het grootste gedeelte van de dag hinken zij in de brandende zon om het altaar, terwijl Elia hen meedogenloos bespot en hen daardoor tot nog grotere razernij brengt. — 1Kon 18:18-29.

Nu is Elia aan de beurt. Met gebruikmaking van twaalf stenen herstelt hij een altaar dat waarschijnlijk op bevel van Izebel omvergehaald was. Dan gebiedt hij het volk het offer en het altaar drijfnat te maken door het driemaal met water te begieten; zelfs de geul rond het altaar, die een oppervlakte van misschien zo’n 32 × 32 m beslaat, wordt met water gevuld (1Kon 18:30-35). Omstreeks de tijd van het dagelijks avondgraanoffer bidt Elia eenmaal tot Jehovah. Daarop zendt Jehovah vuur vanuit de hemel, dat niet alleen het offer maar ook het hout en de stenen van het altaar verteert, ja, zelfs het water in de geul oplekt (1Kon 18:36-38). Als de Israëlieten dit zien, vallen zij op hun aangezicht en roepen: „Jehovah is de ware God! Jehovah is de ware God!” Daarop laat Elia alle 450 Baälsprofeten in het stroomdal van de Kison afslachten. Jehovah verhoort Elia’s gebed en maakt door een stortregen een eind aan de droogte. In de kracht van Jehovah snelt Elia vervolgens over een afstand van misschien wel 30 km voor Achabs wagen uit naar Jizreël. — 1Kon 18:39-46.

Vlucht voor Izebel. Als koningin Izebel hoort dat haar Baälsprofeten zijn gedood, zweert zij dat zij Elia ter dood zal laten brengen. Uit vrees vlucht Elia zo’n 150 km zuidwestwaarts naar Berseba, ten W van de Z-punt van de Dode Zee (KAART: Deel 1, blz. 949). Zijn bediende daar achterlatend, gaat hij nog verder de wildernis in en bidt of hij mag sterven. Hier verschijnt hem de engel van Jehovah om hem voor te bereiden op een lange reis naar „de berg van de ware God”, de Horeb (de Sinaï). Door wat hij dan eet, ontvangt hij kracht voor de veertig dagen durende reis en legt een afstand van meer dan 300 km af. Bij de Horeb spreekt Jehovah tot hem, nadat hij op een ontzag inboezemende wijze in een storm, een aardbeving en een vuur zijn macht heeft tentoongespreid. Jehovah is niet in deze manifestaties; hij is geen natuurgod of slechts een personificatie van natuurkrachten. Deze natuurkrachten zijn alleen maar uitingen van zijn werkzame kracht, niet Jehovah zelf. De Almachtige toont Elia dat er voor hem als profeet nog een werk te doen is. Jehovah corrigeert Elia’s gedachte dat hij de enige aanbidder van de ware God in Israël zou zijn door hem erop te wijzen dat er 7000 personen zijn die zich niet voor Baäl neergebogen hebben. Hij stuurt Elia naar zijn toewijzing terug en noemt drie personen die hij moet zalven of moet opdragen een werk voor Jehovah te doen: Hazaël tot koning over Syrië, Jehu tot koning over Israël, en Elisa tot zijn eigen opvolger. — 1Kon 19:1-18.

Stelt Elisa tot opvolger aan. Elia reist nu naar Abel-Mehola, de woonplaats van Elisa. Hij treft Elisa aan terwijl deze bezig is een veld om te ploegen en werpt hem als teken van zijn aanstelling of zalving zijn ambtsgewaad om. Elisa volgt Elia vanaf die tijd als zijn bediende en wijkt niet van zijn zijde. Ongetwijfeld bevindt hij zich bij Elia wanneer er zich opnieuw een gelegenheid voordoet om tegen Achab te profeteren. De hebzuchtige koning, een aanbidder van Baäl, heeft zich wederrechtelijk een wijngaard, de erfelijke bezitting van de Jizreëliet Naboth, toegeëigend door zijn vrouw Izebel toe te staan Naboth op grond van valse beschuldigingen en door toedoen van valse getuigen en onrechtvaardige rechters ter dood te laten brengen. Elia treft Achab in de wijngaard aan en zegt hem dat de honden zijn bloed zullen oplikken op dezelfde plaats waar ze het bloed van Naboth hebben opgelikt. Hij voorzegt eveneens dat Izebel een zelfde lot zal treffen. — 1Kon 19:19; 21:1-26.

Ongeveer drie jaar later sterft Achab in de strijd. Zijn strijdwagen wordt afgespoeld bij de Vijver van Samaria en de honden likken zijn bloed op. Izebels terechtstelling vindt echter pas ongeveer vijftien jaar later plaats. Achab wordt opgevolgd door zijn zoon Ahazia. Deze koning treedt in de voetstappen van zijn goddeloze vader, want wanneer hij door een ongeval gewond raakt, wendt hij zich tot de valse god Baäl-Zebub, de god van Ekron, om naar de afloop van zijn ziekte te informeren. Elia deelt hem Jehovah’s woord mee, namelijk dat hij wegens deze handelwijze beslist zal sterven. Wanneer Ahazia daarop achtereenvolgens drie groepen, elk bestaande uit een overste met vijftig mannen, erop uitstuurt om Elia te halen, smeekt de profeet over de eerste twee groepen vuur van de hemel af, dat hen verdelgt. Op het dringende verzoek van de derde overste gaat hij echter met hem mee terug en kondigt hij Ahazia persoonlijk het oordeel van Jehovah aan. — 1Kon 22:1, 37, 38; 2Kon 1:1-17.

Elisa volgt hem op. In overeenstemming met het feit dat Elisa enkele jaren voordien door Elia is aangesteld, breekt de tijd aan dat Elia zijn profetenmantel moet overdragen aan Elisa, die inmiddels goed is opgeleid. Dit vindt plaats tijdens de regering van Ahazia’s opvolger, zijn broer Joram van Israël. Dan breekt de tijd aan dat Elia naar Bethel gaat, vandaar naar Jericho en dan naar de Jordaan, terwijl Elisa al die tijd niet van zijn zijde wijkt. Daar wordt Elisa voor zijn trouw beloond doordat hij een vurige strijdwagen en vurige paarden ziet en aanschouwt hoe Elia in een storm ten hemel vaart. Elisa neemt Elia’s ambtsgewaad op, dat van hem afgevallen is, en „twee delen” (overeenkomend met het erfdeel van een eerstgeborene) van de geest van Elia, een geest van moed en van ’absolute jaloezie ten opzichte van Jehovah, de God der legerscharen’, komen op hem. — 2Kon 2:1-13; 1Kon 19:10, 14; vgl. De 21:17.

Elia sterft niet op dat moment, en hij gaat ook niet naar het onzichtbare geestenrijk, maar hij wordt als profeet naar een andere toewijzing overgebracht (Jo 3:13). Dit blijkt uit het feit dat Elisa geen rouw bedrijft om zijn meester. Een aantal jaren nadat Elia in de storm is opgevaren, is hij nog steeds in leven en als profeet werkzaam, ditmaal bij de koning van Juda. Wegens de goddeloze handelwijze van koning Joram van Juda schrijft Elia hem in een brief dat Jehovah hem veroordeeld heeft, welk oordeel kort daarop voltrokken wordt. — 2Kr 21:12-15; zie HEMEL (Hemelvaart).

Wonderen. In het bijbelse verslag worden acht wonderen aan Elia toegeschreven: (1) de hemel werd gesloten, zodat het niet meer regende; (2) de meel- en olievoorraad van de weduwe van Sarfath raakte niet uitgeput; (3) hij wekte de zoon van de weduwe op; (4) als antwoord op zijn gebed daalde er vuur uit de hemel neer; (5) als antwoord op zijn gebed maakte een stortregen een eind aan de droogte; (6) hij smeekte vuur af over koning Ahazia’s overste en zijn vijftig mannen; (7) hij smeekte vuur af over een tweede overste en zijn vijftig mannen; (8) hij spleet het water van de Jordaan door er met zijn ambtsgewaad op te slaan. Dat hij ten hemel voer, was eveneens een wonder, maar dit was een rechtstreekse daad van God en niet iets wat geschiedde naar aanleiding van een gebed of aankondiging van Elia.

Elia was een vurig voorvechter van de ware aanbidding van Jehovah. Hij trad krachtdadig op tegen de Baälaanbidding in Israël. Het door hem gestarte werk werd door Elisa voortgezet, en de terechtstelling van Izebel alsook de vernietiging van de onreine Sidonische Baälaanbidding werd door Jehu voltrokken. In de dagen van Elia bleken 7000 personen, onder wie Obadja, die over Achabs huishouding ging, trouw aan Jehovah te zijn. Ongetwijfeld heeft Elia sommigen van hen zeer gesterkt. Elia stelde Elisa als zijn opvolger aan, maar deze moest op zijn beurt Hazaël en Jehu zalven.

De apostel Paulus doelt ongetwijfeld op Elia wanneer hij spreekt over „Samuël en de andere profeten, die door geloof . . . rechtvaardigheid bewerkten”, en vervolgens zegt: „Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding.” Elia behoort derhalve tot de „wolk” van getrouwe getuigen uit de oudheid (Heb 11:32-35; 12:1). De discipel Jakobus maakt melding van Elia om te bewijzen dat de gebeden van „een mens met dezelfde gevoelens als wij”, die God op rechtvaardige wijze dient, kracht bezitten. — Jak 5:16-18.

Zijn werk een voorafschaduwing. Ongeveer 450 jaar na Elia’s tijd profeteerde Maleachi dat de profeet Elia „vóór de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” zou verschijnen (Mal 4:5, 6). De joden in de dagen van Jezus verwachtten de komst van Elia als vervulling van deze profetie (Mt 17:10). Sommigen dachten dat Jezus Elia was (Mt 16:14). Johannes de Doper, die net als Elia een haren kleed en een leren gordel om zijn lendenen droeg, ontkende dat hij Elia in eigen persoon was (2Kon 1:8; Mt 3:4; Jo 1:21). De engel had Zacharias, de vader van Johannes, niet gezegd dat Johannes Elia zou zijn, maar dat hij „de geest en de kracht van Elia” zou hebben, „om voor Jehovah een toebereid volk gereed te maken” (Lu 1:17). Jezus gaf te kennen dat Johannes dit werk gedaan had, maar dat de joden hem niet hadden herkend (Mt 17:11-13). Na de dood van Johannes verschenen Elia en Mozes in een visioen bij Jezus’ transfiguratie, waardoor te kennen werd gegeven dat er nog iets te gebeuren stond wat door het werk van Elia was afgebeeld. — Mr 9:1-8.

2. Een zoon van de Benjaminiet Jeroham; hij woonde in Jeruzalem en was het hoofd van zijn huis. — 1Kr 8:1, 27, 28.

3. Een levitische priester van „de zonen van Harim” (1Kr 24:8; Ezr 2:1, 2, 39); hij behoorde tot degenen die op Ezra’s aanmaning hun buitenlandse vrouwen wegzonden. — Ezr 10:21, 44.

4. Een nakomeling van Elam; hij behoorde tot degenen die op Ezra’s vermaning hun buitenlandse vrouwen wegzonden. — Ezr 10:26, 44.