Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Elifaz

Elifaz

(Eli̱faz).

1. De eerstgeboren zoon van Esau bij zijn Kanaänitische vrouw Ada. Zes of zeven zonen van Elifaz, onder wie Teman, Omar en Amalek, werden stamhoofden van Edomitische stammen. — Ge 36:4, 10-12, 15, 16; 1Kr 1:35, 36; zie STAMHOOFD.

2. Een van Jobs drie metgezellen (Job 2:11). Een Temaniet; hij was waarschijnlijk een nakomeling van nr. 1 en derhalve een nakomeling van Abraham en een verre bloedverwant van Job. Hij en zijn nakomelingen beroemden zich op hun wijsheid (Jer 49:7). Van de drie „vertroosters” onderscheidt Elifaz zich als de belangrijkste en invloedrijkste. Dit kan betekenen dat hij ook de oudste was. In de drie ronden van het debat is hij steeds de eerste spreker en zijn redevoeringen zijn langer.

In zijn eerste rede argumenteert Elifaz als volgt: „Wie is er ooit onschuldig omgekomen? En waar zijn de rechtschapenen ooit verdelgd?” Hij maakt daaruit de gevolgtrekking dat Job iets slechts gedaan moet hebben en nu daarvoor door God wordt gestraft (Job hfdst. 4, 5). In zijn tweede smaadrede maakt Elifaz Jobs wijsheid belachelijk: „Zal een wijs persoon soms met winderige kennis antwoorden, of zal hij zijn buik vullen met de oostenwind? . . . Wat weet gij in feite dat wij niet weten?” Elifaz insinueert dat Job ’zich ten aanzien van de Almachtige superieur tracht te tonen’. Aan het einde van zijn tweede lasterlijke aanval op de deugden van Job schildert de Edomiet de rechtvaardige Job af als een afvallige, die in tenten der omkoperij woont, en als een man vol bedrog (Job 15). Ten slotte kwelt Elifaz Job voor de derde maal doordat hij hem valselijk van allerlei misdaden beschuldigt en zegt dat hij een afperser is en iemand die de behoeftigen water en brood onthoudt en weduwen en wezen onderdrukt. — Job 22.

Na Elifaz’ tweede tirade antwoordt Job treffend: „Gij zijt allen last veroorzakende vertroosters! Komt er een eind aan winderige woorden?” (Job 16:2, 3) Aan het einde van de debatten richt Jehovah zelf zich tot Elifaz: „Mijn toorn is ontbrand tegen u en uw twee metgezellen, want gij hebt niet naar waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job.” Elifaz wordt gezegd dat zij een slachtoffer moeten brengen en dat Job vervolgens voor hen zal bidden. — Job 42:7-9.