Emieten
(Emi̱e̱ten) [Verschrikkelijke (schrikwekkende) dingen].
Een stam of volk dat het gebied ten O van de Dode Zee bewoonde. Over de Emieten wordt gezegd dat zij groot en talrijk en rijzig „als de Enakieten” waren (De 2:10). Deze vergelijking met de zonen van Enak geeft te kennen dat de Emieten de gestalte van een reus hadden en bruut waren, want Mozes zei tot Israël: „[Gij] zelf hebt horen zeggen: ’Wie kan zich voor de zonen van Enak krachtig staande houden?’” (De 9:2) De herkomst van de Emieten kan niet precies worden vastgesteld, hoewel sommigen van mening zijn dat zij een familietak van de Refaïeten waren.
In de tijd van Abraham versloeg de Elamitische koning Kedorlaomer de Emieten in Schave-Kirjathaïm (Ge 14:5). Waarschijnlijk woonden de Emieten nog enige tijd daarna in hun land ten O van de Dode Zee, want de bijbel zegt over hen dat zij ten slotte door de Moabieten werden verdreven. De Moabieten gebruikten de naam Emieten ook ter aanduiding van de Refaïeten. — De 2:11.