Enakieten
(Enaki̱e̱ten) [Zij die tot Enak behoren].
Een volksstam van mensen met een buitengewone lichaamslengte, die het bergland van Kanaän, alsook enkele kustgebieden, vooral in het Z van het land, bewoonden. Eens woonden drie bekende Enakieten, namelijk Ahiman, Sesai en Talmai, in Hebron (Nu 13:22). Hier zagen de twaalf Hebreeuwse verspieders voor het eerst de Enakieten, en tien van de verspieders brachten daarna een angstaanjagend bericht over deze ervaring uit. Zij beweerden dat deze mannen nakomelingen van de Nefilim van voor de Vloed waren en dat de Hebreeën bij hen vergeleken als „sprinkhanen” waren (Nu 13:28-33; De 1:28). Hun rijzige gestalte vormde zelfs een maatstaf waarnaar de grootte van de op reuzen gelijkende mannen van de Emieten en de Refaïeten afgemeten werd. Hun kracht gaf klaarblijkelijk aanleiding tot het spreekwoordelijke gezegde: „Wie kan zich voor de zonen van Enak krachtig staande houden?” — De 2:10, 11, 20, 21; 9:1-3.
Jozua behaalde tijdens zijn snelle opmars door Kanaän verschillende overwinningen op de Enakieten in het bergland, waarbij hij hun steden verwoestte. Toch bleven er enkele Enakieten in de Filistijnse steden Gaza, Asdod en Gath over. Of de Enakieten aan de Filistijnen verwant waren, zoals sommigen vermoeden, of dat zij alleen maar bondgenoten van hen waren, wordt in het verslag niet gezegd (Joz 11:21, 22). Later vroeg Kaleb, op grond van Gods belofte, om de stad Hebron (Kirjath-Arba) en haar gebied (Joz 14:12-15; Nu 14:24). Het schijnt dat de Enakieten zich opnieuw in dit gebied hadden gevestigd, misschien terwijl Jozua en zijn leger hun veroveringsveldtocht in het N van Kanaän voortzetten. Kaleb moest het gebied dus heroveren. — Re 1:10, 20.
In Egyptische verwensingsteksten (teksten op voorwerpen van aardewerk, waarop de namen van vijanden van de farao stonden en die dan in stukken werden gebroken om een vloek van kracht te doen zijn) zou de uitdrukking Iy-ʽanaq op een stam Enak in Palestina kunnen duiden.