Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Etham

Etham

(E̱tham).

De tweede door Mozes genoemde legerplaats bij Israëls uittocht uit Egypte (Ex 13:20; Nu 33:3-7). Het was te Etham, „aan de rand van de wildernis”, dat de Israëlieten van richting veranderden en ’terugkeerden’ naar Pi-Hachiroth, waar de doortocht door de zee plaatsvond (Nu 33:7, 8). Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat de Israëlieten Egypte waarschijnlijk bij Etham verlaten zouden hebben indien zij niet op aanwijzing van God hun route hadden veranderd.

Deze verandering van richting bracht Farao ertoe te denken dat zij ’in verwarring in de wildernis ronddoolden’ en was voor hem een aanleiding om hen na te jagen. Dit leidde tot de voltrekking van het goddelijke oordeel aan de Egyptenaren bij de Rode Zee. — Ex 14:1-4.

Volgens sommige geleerden moet Etham gezocht worden aan het O-einde van de Wadi Tumilat, ten N van de Bittermeren. Zij denken dit echter omdat zij het Hebreeuwse woord Etham (ʼE·thamʹ) met het Oudegyptische woord voor vesting (htm) in verband brengen. Maar ook al zou deze connectie juist zijn, dan moet men bedenken dat er een aantal plaatsen waren met deze Egyptische naam. Aangezien Etham niet op de route lag die in het N uit Egypte leidde en de Israëlieten „langs de weg van het land der Filistijnen” (Ex 13:17) zou hebben gevoerd, kan er slechts gezegd worden dat het een plaats geweest moet zijn ten N van de Rode Zee, blijkbaar aan de grens van de wildernis die het noordwestelijke deel van het Sinaï-schiereiland vormt.

Uit een vergelijking van Numeri 33:8 met Exodus 15:22 schijnt opgemaakt te kunnen worden dat het wildernisgebied bij Etham overeenkomt met „de wildernis van Sur”. Of indien de namen niet verwisselbaar zijn, dan zou, afhankelijk van welk gebied het grootste was, de wildernis van Etham hetzij de wildernis van Sur ingesloten kunnen hebben of anders zelf een deel van de wildernis van Sur geweest kunnen zijn. — Zie SUR.