Ezbon
(E̱zbon).
1. Een zoon van Gad en de kleinzoon van Jakob (Ge 46:16). In het parallelle verslag in Numeri 26:16 wordt in plaats van Ezbon Ozni, de voorvader van de Oznieten, genoemd, waaruit opgemaakt kan worden dat beide namen betrekking hebben op dezelfde persoon.
2. Een zoon van Bela en een nakomeling van Benjamin. Ezbon wordt aangeduid als een van de „hoofden van het huis van hun voorvaders, dappere, sterke mannen”. — 1Kr 7:6, 7.