Ezechiël, Het boek
Dit opmerkelijke boek draagt de naam van de profeet die het geschreven heeft. Ezechiël, de zoon van Buzi, een priester, heeft het geschrift waarschijnlijk omstreeks het jaar 591 v.G.T. in Babylonië voltooid. Het behandelt een periode van ongeveer 22 jaar, van 613 tot omstreeks 591 v.G.T. — Ez 1:1-3; 29:17.
Het boek Ezechiël onderscheidt zich door visioenen, vergelijkingen, allegorieën of gelijkenissen, en vooral door symbolische handelingen, zoals toen Ezechiël van God de opdracht ontving om een schets van Jeruzalem in een baksteen te griffen en vervolgens een schijnbelegering van de stad op te voeren als een teken voor Israël (Ez 4:1-17). Andere symbolische handelingen waren de samenvoeging van twee stokken, die de twee huizen van Israël afbeeldden (37:15-23), en het graven van een gat in een muur, waardoorheen Ezechiël met zijn bagage naar buiten moest gaan, als een afbeelding van de gevangenschap van Jeruzalem (12:3-13). De illustratie van Ohola en Oholiba is een van de levendige allegorieën van het boek (Ez 23). Een ander opvallend kenmerk van het boek Ezechiël is de nauwgezette zorg waarmee Ezechiël zijn profetieën dateert, door niet alleen het jaar van de ballingschap van koning Jojachin te vermelden, maar ook de maand en de dag van de maand. — 1:1, 2; 29:1; 30:20; 31:1; 32:1; 40:1.
Authenticiteit. Een bewijs voor de authenticiteit van het boek vinden wij in de vervulling van de erin opgetekende profetieën. (Voorbeelden zijn te vinden onder AMMONIETEN; EDOM, EDOMIETEN; ; TYRUS.) Bovendien wordt de authenticiteit van dit boek door de archeologie gestaafd. De bekende Amerikaanse archeoloog W. F. Albright schreef: „Door de archeologie aan het licht gebrachte informatie heeft . . . alle twijfel aan de substantiële echtheid van de boeken Jeremia en Ezechiël, Ezra en Nehemia weggenomen; ze heeft het traditionele beeld der gebeurtenissen alsook de volgorde waarin deze zich hebben afgespeeld, bevestigd.” — The Bible After Twenty Years of Archeology (1932–1952), 1954, blz. 547.
De authenticiteit van het boek Ezechiël wordt ook ondersteund door het feit dat het in harmonie is met de andere boeken van de bijbel. Hoewel het door geen van de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften aangehaald of rechtstreeks geciteerd wordt, komt men echter niet alleen veelvuldig zinspelingen op enkele van de uitspraken in het boek tegen, maar ook overeenkomstige uitdrukkingen. Zowel Ezechiël als Jezus spreken over het verdorren van een vochtige boom (Ez 17:24; Lu 23:31). Ook spreken beiden over een oordeel, waarbij mensen met schapen en met bokken vergeleken worden (Ez 34:17; Mt 25:32, 33). Veel illustraties in het boek Openbaring komen overeen met die in Ezechiël. — Vgl. Ez 1:28 met Opb 4:3; Ez 10:3, 4 met Opb 15:8; Ez 12:25 met Opb 10:6; Ez 37:10 met Opb 11:11.
Er zij opgemerkt dat er zich onder de Griekse Chester Beatty-papyri van de bijbel een codex bevindt die naast andere gedeelten van de bijbel de boeken Ezechiël, Daniël en Esther bevat. Deze worden samen in één codex aangetroffen, die oorspronkelijk waarschijnlijk uit 118 bladen bestond. Deze codex, die het werk is van twee afschrijvers en vermoedelijk uit de eerste helft van de 3de eeuw dateert, getuigt ervan dat het boek Ezechiël in wezenlijk zuivere vorm tot ons is gekomen.
Aangezien Jeremia en Ezechiël tijdgenoten waren, komen hun profetieën op veel punten overeen. (Vgl. Ez 18:2 met Jer 31:29; Ez 24:3 met Jer 1:13; Ez 34:2 met Jer 23:1.) Ook in de geschriften van Daniël en Ezechiël, die eveneens tijdgenoten waren, treft men overeenkomstige uitdrukkingen aan. Ezechiël profeteerde, met koorden gebonden, wat het koninkrijk Juda te wachten stond en gaf door de woorden „een dag voor een jaar” te kennen dat in de vervulling van de profetie een dag voor een jaar zou tellen (Ez 4:4-8). Daniël maakte in een profetie over het Koninkrijk melding van een met banden omsloten boomstomp en gaf de precieze tijdsperiode aan die er zou verstrijken totdat de banden verwijderd zouden worden (Da 4:23). Een andere profetie van Daniël die een tijdaanduiding bevatte, was de profetie over de zeventig weken in verband met de komst van Messias de Leider. Ook in deze profetie komt in de vervulling een dag met een jaar overeen. — Da 9:24-27.
Rangschikking van het materiaal. Ezechiëls profetieën en visioenen zijn voor het merendeel zowel chronologisch als volgens onderwerp gerangschikt. De vier verzen van hoofdstuk 29:17-20 staan niet in hun chronologische volgorde (vgl. Ez 29:1; 30:20), maar horen hier onderwerpsgewijs in de profetie tegen Egypte thuis. Tot de tiende maand van het negende jaar van de eerste ballingschap was het centrale thema van Ezechiëls profetieën de volledige val en verwoesting van Jeruzalem, terwijl er slechts kort melding werd gemaakt van het herstel. Dat is de strekking van de eerste 24 hoofdstukken. Tijdens de belegering van Jeruzalem richtte de profeet zijn aandacht hoofdzakelijk op het uitspreken van weeën over de heidense natiën die zich, zoals Jehovah God had voorzien, over de ondergang van Jeruzalem zouden verheugen. Na het bericht over de val van Jeruzalem te hebben ontvangen, spreekt de profeet over het glorierijke herstel, dat het hoofdthema van de rest van het boek vormt. — 33:20, 21.
Het boek Ezechiël onthult dat de valse religie van Babylon tot het terrein van Jehovah’s tempel was doorgedrongen, vooral in de vorm van de aanbidding van de Babylonische god Tammuz (Ez 8:13, 14). Behalve dat deze verfoeilijke valse aanbidding zelfs in Jehovah’s tempel werd beoefend, vervulden de afvallige joden ook het hele land Juda met geweldpleging. Het is dan ook niet te verwonderen dat Ezechiël in zijn visioen hoort hoe Jehovah’s scherprechters worden opgeroepen om met hun verpletteringswapens naderbij te komen en in het binnenste voorhof van de tempel naast het altaar te gaan staan. Vervolgens geeft Jehovah hun het bevel om midden door het ontrouwe Jeruzalem te gaan en iedereen te doden die niet als een aanbidder van Jehovah gekentekend is: „Grijsaard, jongeling en maagd en klein kind en vrouwen dient gij te doden — ten verderve. Maar nadert geen enkele man op wie het kenteken is, en bij mijn heiligdom dient gij te beginnen” (9:6). Ezechiël bericht dat Jehovah’s scherprechters eerst de zeventig oudere mannen doodden die afgodische afbeeldingen aanbaden die in een vertrek in het binnenste voorhof op de muur gegrift waren. Ook alle vrouwen die bij de poort zaten en de Babylonische god Tammuz beweenden, alsook de afvalligen die bij de tempelvoorhal de zon aanbaden, werden gedood (8:7–9:8). Het visioen van Ezechiël wierp slechts een blik vooruit op wat de stad Jeruzalem weldra zou overkomen wanneer Jehovah haar de beker met de wijn van Zijn woede uit Zijn hand zou doen drinken door toedoen van Zijn knecht en scherprechter, koning Nebukadnezar (Nebukadrezar), en diens legers. — Jer 25:9, 15-18.
Ezechiëls herstellingsprofetieën moeten vertroostend voor de verbannen joden zijn geweest. In het 25ste jaar van zijn ballingschap (593 v.G.T.) ontving Ezechiël een opmerkelijk visioen van een nieuwe tempel van Jehovah, gebouwd volgens het model dat Jehovah God zelf had gegeven, en van een aangrenzende stad genaamd Jehovah-Sjammah, wat betekent „Jehovah zelf is daar” (Ez 40:1–48:35). Hierdoor werd bij de berouwvolle joodse ballingen, die zich midden in een land bevonden waar heidense afgoderij werd beoefend, de hoop versterkt dat zij Jehovah, de ware God, wederom in zijn tempel zouden aanbidden.
Ezechiëls profetie beklemtoont het thema van de bijbel, namelijk de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit en de heiliging van zijn naam door het Messiaanse koninkrijk. Ze laat zien dat hoewel God zou toestaan dat de troon van David gedurende lange tijd onbezet bleef, hij trouw zou blijven aan zijn verbond met David voor een koninkrijk. Het Koninkrijk zou gegeven worden aan Degene die het wettelijke recht erop had. Aldus vestigde Ezechiël net als Daniël de aandacht van de joden op de Messias als hun hoop (Ez 21:27; 37:22, 24, 25). Jehovah liet Ezechiël meer dan 60 maal zeggen dat de mensen ’zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’. Ezechiël verheerlijkt de gedenknaam van God doordat hij 217 maal de uitdrukking „Soevereine Heer Jehovah” gebruikt. — Ez 2:4, vtn.
[Kader op blz. 663]
HOOFDPUNTEN UIT EZECHIËL
Profetieën betreffende de verwoesting van Jeruzalem door Babylon en het herstel van een getrouw overblijfsel. Een centraal thema is dat mensen ’zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’
Geschreven in Babylon — het grootste gedeelte ervan tijdens de zes jaar voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest en een klein gedeelte pas omstreeks 591 v.G.T.
Jehovah stelt Ezechiël (die toen in Babylonië in ballingschap verkeerde) als wachter aan (1:1–3:27)
Ezechiël krijgt een ontzag inboezemend visioen van Jehovah’s heerlijkheid en van cherubs, die vier gezichten hebben, met naast hen wielen waarvan de velgen vol ogen zijn
Zware verantwoordelijkheid als wachter
Profetische waarschuwingen tegen het ontrouwe Juda en Jeruzalem (4:1–24:27)
Ezechiël krijgt de opdracht de komende belegering van Jeruzalem uit te beelden door voor een ingegrifte baksteen te gaan liggen, 390 dagen op zijn linker- en 40 dagen op zijn rechterzijde, terwijl hij op een karig rantsoen van voedsel en water moet leven
Het land, met inbegrip van de plaatsen die voor afgoderij worden gebruikt, zal verwoest worden; het ontrouwe volk zal te gronde gaan en slechts een overblijfsel zal in leven blijven; noch goud noch zilver zal ontkoming kunnen verschaffen
Omdat op het tempelterrein afgodische praktijken worden beoefend, besluit Jehovah zijn woede tot uitdrukking te brengen en geen mededogen te tonen; alleen degenen die door de in linnen geklede secretaris zijn gekentekend, zullen gespaard worden
Ezechiël illustreert de vlucht van koning Zedekia en het volk doordat hij bagage door een in een muur gegraven opening naar buiten brengt
Jehovah’s oordeel tegen valse profeten en profetessen
Het raadsel van de arenden en de wijnstok duidt op de bittere gevolgen van het feit dat het volk zich voor hulp tot Egypte wendt
Het oordeel van Jehovah zal zijn overeenkomstig iemands eigen daden en niet, zoals ten onrechte wordt beweerd, louter wegens de zonden van de vaders
De kroon van de goddeloze Zedekia zal verwijderd worden, en de koninklijke heerschappij in de geslachtslijn van David zal ophouden totdat Degene komt die het wettelijke recht heeft
Het ontrouwe Samaria en Jeruzalem worden afgebeeld als twee prostituées, Ohola en Oholiba; Jeruzalem zal door haar vroegere minnaars hardvochtig behandeld worden
Het belegerde Jeruzalem wordt met een verhitte kookpot vergeleken en de inwoners met het vlees dat zich erin bevindt
Profetieën tegen omringende natiën, waarvan een aantal zich, zoals Jehovah voorziet, over Jeruzalems ondergang zullen verheugen (25:1–32:32)
Ammon, Moab, Edom en Filistea zullen verwoest worden
Tyrus zal door Nebukadnezar belegerd worden en mettertijd een verwoeste plaats worden; de verwoesting wordt vergeleken met het zinken van een prachtig schip samen met zijn lading; wegens arrogantie en trouweloosheid zal de Tyrische dynastie tot een einde komen
Egypte zal door Nebukadnezar geplunderd worden als beloning voor hem omdat hij als voltrekker van het goddelijk oordeel aan Tyrus heeft gediend; Farao en zijn menigte worden vergeleken met een ceder die omgehouwen zou worden
Profetieën over de bevrijding en het herstel van Gods volk (33:1–48:35)
Jehovah zal zijn volk, zijn schapen, weer bijeenbrengen en zijn knecht David als herder over hen verwekken
Edom zal verwoest worden, maar het land Israël zal bloeien als de tuin van Eden
De in Babylon in ballingschap verkerende Israëlieten gelijken op dorre, levenloze beenderen, maar zij zullen weer tot leven komen
De vereniging van twee stokken, waarvan de ene Jozef en de andere Juda afbeeldt, illustreert dat het in ballingschap verkerende volk onder Gods knecht David weer verenigd zal worden
Het in hun land teruggebrachte volk van Jehovah zal door Gog aangevallen worden, maar Jehovah belooft dat hij hen zal beschermen en Gogs strijdkrachten zal vernietigen
Ezechiël krijgt een uitvoerig visioen van een tempel; een stroom vloeit vanuit de tempel naar de Dode Zee, waarvan het water gezond wordt gemaakt en waar een bloeiende visserij ontstaat; bomen langs de oevers van de stroom verschaffen eetbare vruchten en bladeren tot genezing
Gegevens over landtoewijzingen; de stad „Jehovah zelf is daar” wordt beschreven