Gabriël
(Ga̱briël) [Fysiek sterke man Gods].
De enige heilige engel buiten Michaël die in de bijbel met name genoemd wordt; de enige gematerialiseerde engel die vertelde hoe hij heette. Gabriël verscheen tweemaal aan Daniël: de eerste keer „in het derde jaar van het koningschap van . . . Belsazar” in de buurt van de rivier de Ulai, om hem het visioen van de geitebok en de ram te verklaren (Da 8:1, 15-26), en de tweede keer „in het eerste jaar van Darius” (de Meder), om hem de profetie betreffende de „zeventig weken” over te brengen (Da 9:1, 20-27). Gabriël bracht de priester Zacharias het goede nieuws dat hij en zijn bejaarde vrouw Elisabeth een zoon, Johannes (de Doper), zouden krijgen (Lu 1:11-20). Tot Maria, de maagd die met Jozef verloofd was, zei Gabriël: „Goedendag, hooglijk begunstigde, Jehovah is met u.” Vervolgens deelde hij haar mee dat zij een zoon zou baren, Jezus — hij zal „de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd; en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, . . . en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn”. — Lu 1:26-38.
Uit het bijbelse verslag valt op te maken dat Gabriël een engel van hoge rang is die een vertrouwenspositie bij Jehovah inneemt, iemand „die dicht voor Gods aangezicht staat”, die door God werd „uitgezonden” om aan dienstknechten van Jehovah hier op aarde speciale boodschappen over te brengen (Lu 1:19, 26) en die er, in overeenstemming met de betekenis van zijn naam, in zijn visionaire of gematerialiseerde gedaante uitzag „als een fysiek sterke man”. — Da 8:15.