Gajus
(Ga̱jus) [van een grondwoord dat „land” betekent].
1. Een Macedoniër die de apostel Paulus op zijn derde zendingsreis vergezelde en die samen met Aristarchus tijdens het oproer dat door de zilversmid Demetrius was verwekt, met geweld het theater van Efeze in werd gesleept. — Han 19:29.
2. Een christen uit Derbe in Klein-Azië, een van de zeven met name genoemde reisgenoten van de apostel Paulus die hem op zijn laatste zendingsreis vergezelden. Gajus en deze anderen vervolgden kennelijk hun weg zonder Paulus en gingen verder naar Troas, aan de W-kust van Klein-Azië, waar zij op hem wachtten (Han 20:4, 5). Deze Gajus kan dezelfde zijn geweest als de onder nr. 1 genoemde, aangezien ook Aristarchus in het verslag wordt vermeld. In dit geval zou Gajus van geboorte (of afkomst) een Macedoniër zijn geweest, die echter in Derbe woonde.
3. Een christen te Korinthe, die door Paulus persoonlijk was gedoopt. Toen Paulus zijn brief aan de Romeinen schreef, was deze Gajus klaarblijkelijk zijn gastheer en ook die van de gemeente. Dit zou betekenen dat de vergaderingen van de 1Kor 1:14; Ro 16:23.
gemeente Korinthe in het huis van Gajus werden gehouden. —4. Een christen aan wie de apostel Johannes zijn derde geïnspireerde brief schreef en die hij wegens zijn wandelen in de waarheid, zijn gastvrijheid, alsook zijn getrouwe werk en zijn liefde, prees. — 3Jo 1, 3-6.