Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gath

Gath

[Wijnpers].

Een stad van de Filistijnse asvorsten (1Sa 6:17, 18). Aangezien Gath in het O van de Vlakte van Filistea lag, speelde het een belangrijke rol in de wisselende heerschappij die de Israëlieten en de Filistijnen over dit gebied uitoefenden. Gath was de geboorteplaats van Goliath en andere op reuzen gelijkende krijgslieden en werd ten tijde dat de Israëlieten de Jordaan overstaken om het Beloofde Land binnen te gaan, door de Enakieten bewoond (Joz 11:22; 1Sa 17:4; 2Sa 21:15-22; 1Kr 20:4-8). De inwoners van Gath werden Gathieten genoemd. — Joz 13:3.

Tot de door Jozua veroverde gebieden in het Beloofde Land behoorde niet de door de Filistijnen bewoonde landstreek. Die zou later ingenomen worden. Toen Jehovah Jozua opdroeg de stammen hun gebied toe te wijzen, kreeg Juda niettemin het gebied waarin Gath lag. — Joz 13:2, 3; 15:1, 5, 12.

Zowel de Efraïmieten als de Benjaminieten hadden op niet nader genoemde tijdstippen schermutselingen met de Gathieten, zoals terloops in de geslachtsregisters vermeld wordt. — 1Kr 7:20, 21; 8:13.

In de dagen van Samuël werd de buitgemaakte ark van het verbond naar Gath gebracht, hetgeen voor de inwoners van de stad rampspoedige gevolgen had (1Sa 5:8, 9). Kort daarop onderwierp Israël de Filistijnen, en bepaalde steden die de Filistijnen aan de Israëlieten ontnomen hadden, „bleven aan Israël terugkomen, van Ekron af tot Gath toe” (1Sa 7:14). Toen David later de Gathitische reus Goliath doodde, achtervolgden de Israëlieten de Filistijnen tot aan Ekron en Gath. — 1Sa 17:23, 48-53.

Hierna werd David gedwongen voor Saul te vluchten en nam hij de wijk naar Gath. Toen de dienaren van Achis, de koning van Gath, zeiden: „Is deze David niet de koning van het land?”, werd David bevreesd en deed hij net alsof hij krankzinnig was, om te kunnen ontkomen (1Sa 21:10-15). David componeerde twee psalmen die aan deze ervaring in Gath herinneren (Ps 34, Ops.; 56, Ops.). Bij Davids volgende bezoek aan Gath kwam hij echter niet als eenzame vluchteling, maar als de aanvoerder van 600 krijgslieden met hun gezinnen. Ongetwijfeld gedreven door de wens zich van Davids steun tegen Saul te verzekeren, stond Achis hem en zijn mannen toe veilig in de stad Ziklag te wonen, totdat Saul zestien maanden later om het leven kwam, waarop David naar Hebron trok (1Sa 27:2–28:2; 29:1-11; 2Sa 1:1; 2:1-3). In zijn klaaglied over Saul en Jonathan liet David uitkomen dat het bericht omtrent Sauls dood de Filistijnse steden Gath en Askelon met vreugde en uitbundige blijdschap zou vervullen. — 2Sa 1:20.

Tijdens de regering van David vielen Gath en zijn onderhorige plaatsen in handen van de Israëlieten (1Kr 18:1). Enkele mannen uit Gath werden loyale ondersteuners van David, en toen David voor Absalom vluchtte, bevonden zich onder degenen die met hem meegingen, 600 Gathieten (2Sa 15:18). Maar tijdens Salomo’s heerschappij werd Achis nog steeds als koning van Gath aangeduid (1Kon 2:39-41). Klaarblijkelijk was Achis een vazalvorst en geen koning in de gebruikelijke zin. (Zie ASVORSTEN.) Salomo’s opvolger Rehabeam herbouwde en versterkte Gath. — 2Kr 11:5-8.

Koning Hazaël van Syrië veroverde Gath op koning Joas van Juda, en wel enige tijd na het 23ste regeringsjaar van Joas (876 v.G.T.) (2Kon 12:6, 17). Later moet de stad weer aan de Filistijnen zijn gekomen, want Uzzia heroverde haar in zijn veldtocht tegen hen (2Kr 26:3, 6). De profeet Amos en later ook de profeet Micha duiden Gath aan als een buitenlandse stad (Am 6:2; Mi 1:10). Kort na 740 v.G.T. beroemde de Assyrische koning Sargon zich erop Gath te hebben veroverd. Daarna wordt er in de geschiedenis niet meer over Gath gesproken, en ook in de bijbel wordt Gath in de opsomming van Filistijnse steden niet meer genoemd. — Ze 2:4; Jer 25:17, 20; Za 9:5, 6.

De precieze ligging van Gath is niet bekend. Hoewel er verschillende plaatsen zijn geopperd, strookte datgene wat bij archeologische opgravingen op de meeste van deze plaatsen aan het licht kwam, niet met de historische beschrijving van de stad Gath. Sommige geleerden pleiten thans voor Tell es-Safi (Tel Zafit), 18,5 km ten OZO van Asdod. Yohanan Aharoni verklaart: „Aangezien er in dit meer zuidelijke gebied geen andere tell voor in aanmerking komt, dienen wij opnieuw een vroegere suggestie te beschouwen, namelijk om Gath met Tell es-Safi te vereenzelvigen. Het betreft hier een groot en opvallend terrein, met een lager gelegen stadsgedeelte, waarin een overvloed aan Filistijns aardewerk werd gevonden. De ligging ervan op het punt waar de Wadi es-Sant (de Vlakte van Ela) in de westelijke Sjefela uitmondt, past goed bij het verslag van Davids overwinning op de Gathiet Goliath. Hun gevecht vond verder naar het oosten, tussen Socho en Azeka, plaats (1 Sam. 17.1), en daarna achtervolgden de Israëlieten de Filistijnen ’tot aan Gath . . . en de poorten van Ekron, zodat de gewonde Filistijnen vielen op de weg van Saäraïm tot aan Gath en Ekron’ (vs. 52).” — The Land of the Bible, vertaald en geredigeerd door A. Rainey, 1979, blz. 271.