Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gebiedersstaf

Gebiedersstaf

Een lange stok die diende als symbool van het recht dat een gebieder had om bevelen uit te vaardigen. De uitdrukking „gebiedersstaf” komt in de Nieuwe-Wereldvertaling viermaal voor als weergave van het deelwoord mecho·qeqʹ, dat afgeleid is van het Hebreeuwse grondwoord cha·qaqʹ, dat „optekenen in” of „griffen in” en vandaar „verordenen” of „uitvaardigen” betekent (Jes 30:8; Ez 4:1; Sp 8:27; Jes 10:1, WV). In de oudheid werden wetten die werden uitgevaardigd, in stenen of metalen tafels opgetekend of gegrift. Hetzelfde Hebreeuwse woord kan van toepassing zijn op een gebieder die verordeningen uitvaardigt, een „wetgever” (De 33:21). Onder de wetgevers is Jehovah, de opperste „Wetgever”, onvergelijkelijk. — Jes 33:22.

Wanneer een gebieder zat, rustte zijn lange staf dikwijls tussen zijn knieën op de grond en leunde tegen de plooi van zijn lange gewaad. Dit verleent een bijzondere betekenis aan de zegen die Jakob op zijn sterfbed over Juda uitsprak: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt” (Ge 49:10). Op deze plaats is het Hebreeuwse woord mecho·qeqʹ in sommige vertalingen met „wetgever” weergegeven (KJ; SV; Yg), maar zijn andere betekenis, „gebiedersstaf” (NW), is in dit geval toepasselijker en heeft de steun van hedendaagse lexicografen (Lexicon in Veteris Testamenti Libros, door Koehler en Baumgartner, Leiden, 1958, blz. 328; A Hebrew and English Lexicon of the Old Testament, door Brown, Driver en Briggs, 1980, blz. 349). Dat in Genesis 49:10 klaarblijkelijk een voorwerp en niet een persoon bedoeld is, blijkt uit verschillende vertalingen, die als weergaven bijvoorbeeld „heersersstaf” (NBG; zie ook LV; OB) en „staf” (GNB; Lu; WV) gebruiken. Een of andere staf, een „gebiedersstaf”, vormt ook een goede parallel met „scepter” en past bij de in hetzelfde vers voorkomende zinsnede „van tussen zijn voeten”. Een soortgelijk taalgebruik is te vinden in Numeri 21:17, 18, waar van een put wordt gezegd dat die werd gedolven „met een gebiedersstaf, met hun eigen staven”, hoewel een andere mogelijke lezing van deze passage is: „met een gebieder, met hun heersers”. Een alternatieve lezing voor „noch de gebiedersstaf” in Genesis 49:10 is „noch een gebieder”.

Aangezien een scepter eveneens een staf of stok is, zou men kunnen denken dat er geen verschil bestaat tussen „de scepter” en „de gebiedersstaf” uit Genesis 49:10. Toch wilde Jakob blijkbaar op een verschil wijzen. Parallelle uitdrukkingen komen in poëtische taal veelvuldig voor. Maar ondanks een zekere overeenkomst ziet men bij een nader onderzoek dat de ene uitdrukking, in vergelijking met de andere, een fijn onderscheid in gedachte overbrengt, waardoor het gezegde dikwijls beter begrepen wordt. Jakob schijnt van deze stijl gebruik te hebben gemaakt toen hij zijn zonen zegende. Met betrekking tot Dan zei hij bijvoorbeeld: „Dan blijke een slang aan de kant van de weg te zijn, een hoornslang aan de kant van het pad” (Ge 49:17). Hij gebruikte deze parallelle uitdrukkingen in een gunstige betekenis, om aan te tonen dat Dan een gevaar voor de vijanden van Israël zou vormen.

Van God zelf wordt gezegd dat hij de woorden sprak: „Juda is mijn gebiedersstaf” (Ps 60:7; 108:8). Terwijl de gebiedersstaf erop duidt dat zijn bezitter een leider met de macht om te gebieden is, betekent de scepter in de hand van een monarch dat hij de hoogste regeringsmacht of koninklijke soevereiniteit bezit (Ps 45:6). Het gebruik van de uitdrukkingen „scepter” en „gebiedersstaf” in Genesis 49:10 geeft dus blijkbaar te kennen dat de stam Juda aanzienlijke autoriteit en macht zou ontvangen. Het hield klaarblijkelijk meer in dan louter autoriteit en heerschappij binnen de stam, want Silo, aan wie ’de gehoorzaamheid der volken zou behoren’, zou uit de stam Juda komen. Dat duidt op koninklijke autoriteit en macht over de volken. Toen David, een nakomeling van Juda, koning van Israël werd, kwamen de scepter en de gebiedersstaf in het bezit van de stam Juda, en daarvan zouden ze tot aan de komst van Silo, de Messias, niet wijken (2Sa 7:8-16). God heeft de beloofde Silo, Jezus Christus, een nakomeling van Juda en David, inderdaad als „een leider en gebieder voor de nationale groepen” gegeven (Jes 55:4). Er was voorzegd dat deze Messiaanse Heerser macht en heerschappij over de natiën en volken zou uitoefenen (Ps 2:8, 9; Da 7:13, 14). Derhalve bezit hij niet alleen „de scepter” of koninklijke soevereiniteit, maar ook „de gebiedersstaf”, de macht om te gebieden. — Zie SILO nr. 1.