Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gedalja

Gedalja

(Geda̱lja) [Jehovah is groot].

1. Een levitische zanger aan wie in de tijd van David door het lot de zorg voor de tweede van de 24 dienstgroepen van elk 12 musici werd toegewezen. — 1Kr 25:3, 9, 31.

2. Grootvader van de profeet Zefanja en mogelijk een nakomeling van koning Hizkia. — Ze 1:1.

3. Zoon van Pashur; een van de vorsten in Jeruzalem die Jeremia er bij koning Zedekia van beschuldigden dat hij de krijgslieden en heel het volk verslapte en die erop aandrongen Jeremia hierom ter dood te brengen. Toen deze vorsten van de koning de vrije hand kregen, wierpen zij Jeremia in een modderige regenput. — Jer 38:1-6.

4. „De zoon van Ahikam, de zoon van Safan.” Na de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. stelde koning Nebukadnezar Gedalja aan tot stadhouder over de joden die in het land Juda waren achtergelaten. Gedalja maakte Mizpa tot zijn residentie, en daar ging ook de profeet Jeremia wonen. Toen nu de Judese legeroversten die aan de gevangenschap waren ontkomen, hoorden dat Gedalja tot stadhouder was aangesteld, kwamen zij met hun mannen naar hem toe te Mizpa. Gedalja verzekerde hun onder ede dat het hun goed zou gaan zolang zij de koning van Babylon bleven dienen, en hij moedigde hen aan om wijn, olie en zomervruchten in te zamelen. Zelfs de joden die naar Moab, Ammon, Edom en andere landen verstrooid waren, bleven naar Gedalja komen.

Dit alles beviel Baälis, de koning van Ammon, blijkbaar niet. Het lukte hem Ismaël voor een moordaanslag op stadhouder Gedalja te winnen. Toen Johanan en de andere oversten der strijdkrachten dit vernamen, berichtten zij het aan Gedalja, maar hij geloofde hen niet. Johanan bood hem zelfs tijdens een geheime ontmoeting aan, Ismaël te doden en daardoor de samenzwering te verijdelen. Maar Gedalja wilde daar niets van weten, want hij was van mening dat er leugens over Ismaël verteld werden. Toen Ismaël dan ook samen met tien andere mannen naar Mizpa kwam, nam Gedalja geen voorzorgsmaatregelen. Hij ging samen met hen eten; en tijdens de maaltijd stonden Ismaël en de mannen die zich bij hem bevonden, op en doodden Gedalja, alsook alle joden en Chaldeeën die bij hem waren. — 2Kon 25:22-25; Jer 39:14; 40:5–41:3.

5. Een van de priesters in Ezra’s tijd die zich buitenlandse vrouwen hadden genomen en die beloofden hen weg te zenden. — Ezr 10:18, 19.