Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Geldwisselaar

Geldwisselaar

Iemand die geld van het ene muntstelsel tegen dat van een ander muntstelsel omwisselde of munten van een bepaalde waarde tegen munten van een andere waarde inwisselde. Voor elke transactie ontving de geldwisselaar een bepaald bedrag. Het Griekse woord kol·lu·biʹstes (geldwisselaar) is dan ook afkomstig van de uitdrukking kolʹlu·bos, een muntje dat als provisie voor het wisselen van geld werd betaald. Het Griekse woord ker·ma·tiʹstes (geldhandelaar) in Johannes 2:14 is verwant aan kerʹma, dat in het volgende vers met ’geldstuk’ is vertaald. Andere diensten die de geldwisselaar volgens de joodse misjna verleende, bestonden in het bewaren van geld en het uitbetalen van lonen op vertoon van een wissel. — Bava Mezia 3:11; 9:12.

Tijdens Jezus’ aardse bediening bedroeg de jaarlijkse tempelbelasting twee drachmen (een didrachme) (Mt 17:24). Wanneer joden uit verre landen naar Jeruzalem kwamen om het Pascha te vieren, en dan deze belasting betaalden, kunnen de diensten van de geldwisselaars nodig zijn geweest om buitenlands geld om te wisselen in geld dat voor het betalen van de tempelbelasting geaccepteerd werd, zo niet ook voor het kopen van offerdieren en andere dingen. Volgens de misjna (Shekalim 1:3) stelden de geldwisselaars op de 15de Adar, ofte wel ongeveer een maand vóór het Pascha, hun wisseltafels in het land op. Maar op de 25ste Adar, wanneer er joden en proselieten uit vele andere landen in Jeruzalem arriveerden, installeerden de geldwisselaars zich op het tempelterrein.

Jezus Christus keerde bij twee gelegenheden de tafels van de geldwisselaars in de tempel om en veroordeelde hen omdat zij de tempel tot „een huis van koopwaar” of „een rovershol” hadden gemaakt (Jo 2:13-16; Mt 21:12, 13; Mr 11:15-17). Mogelijk beschouwde Jezus de prijs die de geldwisselaars berekenden, als buitensporig hoog. In dit verband is het opmerkenswaard dat er op bepaalde tijden enorme winsten op de verkoop van offerdieren werden gemaakt. In de misjna wordt verteld over een tijd dat de prijs voor een paar duiven een gouden denarius (of 25 zilveren denarii) was. Dit bracht Simeon, de zoon van Gamaliël, ertoe te verklaren: „Bij deze Tempel! Ik zal geen nacht slapen totdat ze voor een [zilveren] denarius te krijgen zijn.” Nog diezelfde dag werd de prijs drastisch verlaagd. — Keritot 1:7.