Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gemengd gezelschap

Gemengd gezelschap

Een schare of groep vreemdelingen (vreemden) die met de natie Israël uit Egypte trok (Ex 12:37, 38, vtn.; vgl. Ex 12:43-49). Sommige van deze mensen kunnen Egyptenaren zijn geweest of andere buitenlanders die nadat zij gezien hadden hoe Jehovah Egypte een aantal slagen had toegebracht, verkozen de ware God en de natie Israël te volgen. Anderen van deze groep waren waarschijnlijk Egyptenaren die Israëlieten gehuwd hadden alsook de nakomelingen uit zulke echtverbintenissen. De Israëlitische Selomith uit de stam Dan bijvoorbeeld was met een Egyptenaar gehuwd en had ten minste één zoon bij hem. — Le 24:10, 11.

Deze zelfde groep wordt in Numeri 11:4 ook „de gemengde schare [of: het samenraapsel (van mensen); het gepeupel; het gespuis]” genoemd. Ongetwijfeld was het zowel aan hun niet-Israëlitische achtergrond als aan de ontberingen van de tocht door de wildernis toe te schrijven dat er een klagende geest onder hen ontstond die een bron van twist werd. Toen zij uiting gaven aan een zelfzuchtig verlangen, sloeg dit op de Israëlieten over, zodat ook zij begonnen te wenen en zeiden: „Wij herinneren ons nog goed de vis die wij in Egypte altijd voor niets aten, de komkommers en de watermeloenen en de prei en de uien en het knoflook! Maar nu is onze ziel uitgedroogd. Onze ogen zien niets anders dan het manna.” — Nu 11:4-6.

In Nehemia 13:3 en Jeremia 25:20 duidt de uitdrukking „gemengde gezelschap” op niet-Israëlieten. De tekst in Nehemia heeft betrekking op buitenlanders zoals Moabieten en Ammonieten (Ne 13:1). Dat wellicht ook de zonen van deze buitenlanders (half-Israëlieten) erbij inbegrepen waren, wordt te kennen gegeven door het feit dat de Israëlieten voordien hun buitenlandse vrouwen samen met hun zonen hadden weggezonden. — Ezr 10:44.