Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Genesis

Genesis

Het eerste boek van de Pentateuch (Grieks voor „vijf rollen” of „vijfdelige schriftrol”). De naam „Genesis” (Oorsprong; Geboorte) voor het eerste van deze boeken is ontleend aan de Griekse Septuaginta, terwijl de Hebreeuwse titel Bereʼ·sjithʹ (In het begin) feitelijk het eerste woord van de inleidende zin is.

Wanneer en waar geschreven. Het boek Genesis behoorde klaarblijkelijk tot de geschriften die oorspronkelijk één boek vormden (de thora), en het werd waarschijnlijk in 1513 v.G.T. door Mozes in de Wildernis van Sinaï voltooid. Na Genesis 1:1, 2 (waarin melding wordt gemaakt van de schepping van de hemel en de aarde) behandelt het boek kennelijk een tijdruimte van duizenden jaren waarin de aarde als woonplaats voor de mens werd toebereid (zie DAG; SCHEPPING), en daarna beschrijft het de tijd vanaf de schepping van de mens tot de dood van Jozef in 1657 v.G.T. — Zie CHRONOLOGIE (Van de schepping van de mens tot op heden).

Schrijver. De vroeger door sommige sceptici geopperde tegenwerping dat de schrijfkunst in de dagen van Mozes nog onbekend was, wordt tegenwoordig algemeen verworpen. P. J. Wiseman zet in zijn boek Ontdekkingen over Genesis (1960, blz. 41) uiteen dat archeologische onderzoekingen ruimschoots hebben bewezen dat „de mens reeds vanaf de vroegste historische tijden met de schrijfkunst bekend is geweest”. Thans geven vrijwel alle geleerden toe dat het schrijven al lang vóór de tijd van Mozes (in het 2de millennium v.G.T.) bekend was. Uitspraken zoals in Exodus 17:14: „Schrijf dit ter gedachtenis in het boek” bewijzen zeer duidelijk dat het schrijven in de dagen van Mozes algemeen gebruikelijk was. Adam moet over het vermogen hebben beschikt een vorm van schrift uit te vinden, want God had hem als volmaakt mens een taal gegeven, met het vermogen er een volmaakt gebruik van te maken. De bijbel bevat echter geen bewijzen dat hij dat inderdaad heeft gedaan. — Ge 2:19, 23.

Hoe kwam Mozes aan de inlichtingen die in Genesis staan?

Alle in het boek Genesis vervatte inlichtingen hebben betrekking op gebeurtenissen die zich vóór de geboorte van Mozes afspeelden. Het is mogelijk dat Mozes de inlichtingen rechtstreeks door goddelijke openbaring heeft ontvangen. Het ligt voor de hand dat iemand (hetzij Mozes zelf of iemand vóór hem) op deze wijze inlichtingen gekregen moet hebben over de gebeurtenissen die vóór de schepping van de mens hadden plaatsgevonden (Ge 1:1-27; 2:7, 8). Deze inlichtingen en de overige details zouden echter door mondelinge overlevering aan Mozes doorgegeven kunnen zijn. Aangezien de mensen destijds zeer lang leefden, zouden er voor het doorgeven van de inlichtingen vanaf Adam tot Mozes slechts vijf menselijke schakels nodig zijn, namelijk Methusalah, Sem, Isaäk, Levi en Amram. Een derde mogelijkheid is dat Mozes de in Genesis vervatte inlichtingen grotendeels uit destijds beschikbare geschriften of documenten heeft gehaald. Reeds in de 18de eeuw was de Nederlandse geleerde Campegius Vitringa deze mening toegedaan, en hij baseerde zijn conclusie op het feit dat in het boek Genesis (in de Latijnse Vulgaat) herhaaldelijk (tienmaal) de uitdrukking voorkomt „dit zijn de geslachten van” en eenmaal „dit is het boek van de geslachten van” (Ge 2:4; 5:1; 6:9; 10:1; 11:10, 27; 25:12, 19; 36:1, 9; 37:2). In deze uitdrukking is het Hebreeuwse woord voor „geslachten” tō·le·dhōthʹ, dat beter met „geschiedenissen” of „oorsprongen” vertaald kan worden. Te spreken over „geslachten van de hemel en de aarde” bijvoorbeeld zou nauwelijks passend zijn, terwijl de uitdrukking „geschiedenis van de hemel en de aarde” wel betekenis heeft (Ge 2:4). In overeenstemming hiermee gebruiken de Duitse Elberfelder Bibel, de Franse vertaling van Crampon en de Spaanse vertaling van Bover-Cantera evenals de Nieuwe-Wereldvertaling de uitdrukking „geschiedenis”. Net zoals mensen in deze tijd geïnteresseerd zijn in een nauwkeurig geschiedkundig verslag, is dat ongetwijfeld vanaf het vroegste begin het geval geweest.

Hoewel er geen bijbels bewijs is hebben Vitringa en anderen het woord tō·le·dhōthʹ in Genesis, opgevat als een reeds bestaand geschreven geschiedkundig document dat Mozes in zijn bezit had en waarop hij zich voor het merendeel van de in Genesis opgetekende inlichtingen verliet. Zij geloven dat de personen die rechtstreeks in verband met die ’geschiedenissen’ worden genoemd (Adam, Noach, Noachs zonen, Sem, Terah, Ismaël, Isaäk, Esau en Jakob), hetzij de schrijvers of de oorspronkelijke bezitters van deze geschreven documenten waren. Dit laat natuurlijk nog steeds onverklaard hoe Mozes al die documenten in bezit heeft gekregen. Ook blijft de vraag onopgelost waarom documenten afkomstig van mannen die zich niet als getrouwe aanbidders van Jehovah onderscheidden (zoals Ismaël en Esau), als bronnenmateriaal zouden hebben gediend voor een groot deel van de gebruikte inlichtingen. Het is heel goed mogelijk dat de uitdrukking „Dit is de geschiedenis van” eenvoudig een inleiding is waardoor de verschillende gedeelten van de lange, omvangrijke geschiedenis voor het gemak van elkaar gescheiden worden. Mattheüs gebruikte een soortgelijke uitdrukking als inleiding tot zijn evangelieverslag. — Mt 1:1; zie SCHRIJVEN.

Men kan dus niet tot een definitieve conclusie komen betreffende de directe bron waaruit Mozes de door hem opgetekende inlichtingen heeft verkregen. Wellicht kreeg hij de inlichtingen niet op slechts één van de besproken manieren maar op alle drie: gedeeltelijk door rechtstreekse openbaring, gedeeltelijk door mondelinge overlevering en gedeeltelijk via geschreven documenten. De belangrijke factor is dat de profeet Mozes door Jehovah God werd geleid zodat hij onder goddelijke inspiratie schreef. — 2Pe 1:21.

De stof uit Genesis moest toekomstige generaties als een geïnspireerd richtsnoer dienen. Ze moest bij diverse gelegenheden aan het volk worden voorgelezen (De 31:10-12; 2Kon 23:2, 3; Ne 8:2, 3, 18), en Israëls koningen dienden zich erdoor te laten leiden. — De 17:18, 19.

De „bronnentheorie” van de critici. Volgens de theorie van sommige bijbelcritici zou Genesis niet het werk zijn van één enkele schrijver of samensteller, namelijk Mozes, maar zou het boek door verschillende schrijvers vervaardigd zijn, van wie sommigen lang na Mozes zouden hebben geleefd. Op basis van veronderstelde verschillen in stijl en woordgebruik heeft men de zogenoemde bronnentheorie opgesteld. Volgens deze theorie waren er drie bronnen, die men „J” (Jahwist), „E” (Elohist) en „P” (Priestercodex) noemt. Een dubbele vermelding van een bepaalde gebeurtenis of het overeenkomen van verslagen in verschillende gedeelten van Genesis heeft sommigen ertoe gebracht nog meer bronnen aan de lijst toe te voegen, ja, men splitste het boek Genesis in steeds meer bestanddelen totdat men uiteindelijk op veertien onafhankelijke bronnen kwam. Men beweert dat deze verschillende bronnen of schrijvers er verschillende zienswijzen en theologieën op na hielden, maar dat het boek Genesis als een mengprodukt van deze bronnen toch op de een of andere manier een samenhangend geheel vormt. Om hun theorieën te ondersteunen, moeten zij vele absurde argumenten aanvoeren, waarvan wij er enkele zullen bespreken.

De oorspronkelijke basis voor de bronnentheorie was het gebruik van verschillende titels voor God; de critici beweren dat dit op verschillende schrijvers duidt. Hoe onredelijk een dergelijke zienswijze is, blijkt echter uit het feit dat wij in één klein gedeelte van Genesis de volgende titels vinden: „de Allerhoogste God” (ʼEl ʽEl·jōnʹ, Ge 14:18); „Voortbrenger van hemel en aarde” (14:19); „Soevereine Heer” (ʼAdho·naiʹ, 15:2); „een God die ziet” (16:13); „God de Almachtige” (ʼEl Sjad·daiʹ, 17:1); „God” (ʼElo·himʹ, 17:3); „de ware God” (ha·ʼElo·himʹ, 17:18); „de Rechter van de gehele aarde” (18:25). Wanneer men op grond hiervan zou willen beweren dat elk van deze gedeelten van een andere schrijver afkomstig zou zijn, dan stuit men op onoverkomelijke moeilijkheden, en het zou ook absurd zijn. In werkelijkheid worden deze verschillende titels die in Genesis op God worden toegepast, gebruikt vanwege hun betekenis, waardoor Jehovah wordt onthuld in zijn karakteristieke hoedanigheden, in zijn verscheidenheid van werken en in zijn bemoeienissen met zijn volk.

Andere voorbeelden zijn: Wegens het gebruik van het woord ba·raʼʹ, „schiep”, zegt men dat Genesis 1:1 is geschreven door bron „P”. Toch vinden wij hetzelfde woord in Genesis 6:7, een tekst die van bron „J” afkomstig zou zijn. De uitdrukking „het land Kanaän”, die in verscheidene schriftplaatsen voorkomt (onder andere in Ge 12:5; 13:12a; 16:3; 17:8), zou karakteristiek zijn voor de schrijver van de als „P” aangeduide bron, en daarom beweren deze critici dat „P” deze passages heeft geschreven. Maar in hoofdstuk 42, 44, 47 en 50 vinden wij dezelfde uitdrukking in de geschriften die door diezelfde critici aan „J” en „E” worden toegeschreven. Hoewel de critici dus beweren dat vermeende tegenstrijdigheden in Genesis alleen met behulp van hun theorieën kunnen worden verklaard, blijkt uit een nader onderzoek dat deze theorieën zelf vol tegenstrijdigheden zitten.

Wanneer men het materiaal dat aan elke afzonderlijke theoretische bron wordt toegeschreven, deel voor deel en zin voor zin uit het Genesisverslag zou halen en dan weer bijeen zou brengen, zou men een aantal verslagen krijgen die elk op zich onlogisch en onsamenhangend zijn. Als wij zouden moeten geloven dat deze verschillende bronnen door een latere compilator zijn gebruikt en bijeengevoegd, zouden wij gedwongen zijn aan te nemen dat deze onsamenhangende verslagen, voordat ze tot één geheel werden gecombineerd, door de natie Israël als historisch werden aanvaard en eeuwenlang werden gebruikt. Maar welke schrijver, en vooral welke historicus, zou zulke onsamenhangende verhalen opstellen, en als hij dat zou doen, welke natie zou ze dan als de geschiedenis van haar volk accepteren?

Hoe onlogisch de voorstanders van de „bronnentheorie” zijn, blijkt uit het volgende commentaar van de egyptoloog K. A. Kitchen: „In de Pentateuchkritiek is het reeds lang gebruikelijk om de hele Pentateuch in afzonderlijke bronnen of ’handen’ te verdelen. . . . Maar de methode van de tekstkritiek op het Oude Testament om deze kenmerken aan verschillende ’handen’ of bronnen toe te schrijven, wordt duidelijk absurd wanneer men ze op andere oude oosterse geschriften toepast die precies dezelfde kenmerken vertonen.” Vervolgens haalt hij als voorbeeld een Egyptische biografie aan die, volgens de door de Genesiscritici toegepaste theoretische methoden, aan verschillende „handen” toegeschreven zou moeten worden, terwijl daarentegen de feiten tonen dat de biografie „binnen enkele maanden, weken, of in nog kortere tijd, uitgedacht, samengesteld, geschreven en ingebeiteld is. Het stijlverschil kan niet aan verschillende ’handen’ worden toegeschreven, maar houdt slechts verband met het beoogde thema en de vraag welke stijl daarvoor het meest geschikt was” (The New Bible Dictionary, onder redactie van J. D. Douglas, 1980, blz. 349). De zwakheid van de theorieën van de critici vormt een nog krachtiger bewijs dat slechts één man, Mozes, het logische, samenhangende verslag in Genesis onder goddelijke inspiratie geschreven heeft.

Het historische karakter van Genesis. Genesis is de enige aan mensen bekende bron die een logisch en samenhangend geschiedkundig verslag levert dat helemaal tot het begin teruggaat. Zonder het op feiten berustende Genesisverslag over het eerste mensenpaar zouden wij aangewezen zijn op de fantasierijke verhalen of allegorische verklaringen over het ontstaan van de mens die in de scheppingsverslagen van heidense volkeren worden aangetroffen. Een vergelijking van het boek Genesis met de heidense scheppingsverslagen toont duidelijk dat het bijbelse verslag er verre superieur aan is.

Volgens de belangrijkste Babylonische mythe heeft de god Marduk, de hoofdgod van Babylon, de godin Tiamat gedood, vervolgens haar lijk genomen en „haar als een schaaldier in tweeën gespleten: de ene helft van haar hief hij op en maakte die tot hemelgewelf”. Op deze wijze ontstonden de aarde en de hemel. Over het ontstaan van het menselijke leven zegt deze mythe dat de goden de god Kingu grepen, „hem [de straf voor] zijn schuld oplegden en zijn bloed(vaten) doorsneden. Uit zijn bloed vormden zij de mensheid” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 67, 68). De Egyptische scheppingsmythen laten eveneens verschillende goden een rol in het scheppingsgebeuren spelen, maar spreken elkaar tegen wanneer het erom gaat welke stadsgod (die van Memphis of die van Thebe) op het idee kwam de schepping tot stand te brengen. Volgens een van deze Egyptische mythen schiep de zonnegod Ra de mensheid uit zijn tranen. De Griekse mythen vertonen veel overeenkomst met de Babylonische. Bij oude Chinese teksten gaat het meestal om kalenders en chronologische berekeningen of ze handelen over aangelegenheden die louter van plaatselijk of tijdelijk belang waren.

Niet één van die oude bronnen verschaft ons de geschiedenis, de genealogie en de chronologie die het boek Genesis biedt. De geschriften van de oude volken weerspiegelen over het algemeen onzekerheid en verwarring omtrent de vraag wie de grondlegger van hun natie was. De zekerheid en uitvoerigheid waarmee Israëls vroege geschiedenis wordt gepresenteerd, is opvallend anders. Wij dienen ook niet anders te verwachten, gezien het voornemen dat God met zijn volk had. De bijbel vertelt ons dat de natie Israël rechtstreeks door God werd geregeerd en dat hij bemoeienissen had met hun voorvaders, vooral met Abraham, Isaäk en Jakob. Verder gebruikte hij Mozes op een zeer speciale manier, door de Israëlieten via hem de Wet te geven en hen zo tot een natie te maken. Israëls geschiedenis in opgetekende vorm was niet alleen nuttig voor Israël, maar is tot nut van allen die de wegen en handelingen van de ware God willen leren kennen en hem willen dienen.

Wilhelm Möller wijst de beweringen van degenen die veel gedeelten van Genesis als fabels of folklore afdoen, van de hand door te zeggen: „Ik geloof niet dat men iemand ervan zou kunnen overtuigen dat enig volk na verloop van tijd fabels en mythen steeds meer als werkelijke feiten zal accepteren, zodat wij nu misschien bereid zouden zijn het Nibelungenlied of het sprookje van Roodkapje als historische waarheid te aanvaarden. Maar volgens de critici moet dit bij het volk Israël wel het geval zijn geweest” (The International Standard Bible Encyclopaedia, onder redactie van J. Orr, 1960, Deel II, blz. 1209). Vervolgens wijst hij erop dat de profeten het verslag over de verwoesting van Sodom en Gomorra als waarheidsgetrouw aanvaardden (Jes 1:9; Am 4:11), en dat voor hen Abraham, Isaäk, Jakob en Jozef werkelijk hadden geleefd (Jes 29:22; Mi 7:20). Bovendien wordt Abraham in de christelijke Griekse Geschriften veelvuldig genoemd, terwijl zelfs Jezus Christus in Mattheüs 22:32 gewag van hem maakt in zijn betoog over de opstanding. Indien Abraham, Isaäk en Jakob niet werkelijk hadden geleefd, zou Jezus beslist een andere illustratie hebben gebruikt. — Mt 22:31-33.

De waarde van het boek. Het boek Genesis vertelt ons hoe het universum is ontstaan. In realistische termen beschrijft het de wonderen van de schepping, zonder daardoor het voornaamste doel van het boek in de schaduw te stellen. Hierin onderscheidt het zich van de heidense scheppingsverhalen, die deze wonderen tot een hoofdzaak maken en er door middel van absurde beschrijvingen en duidelijke onwaarheden de nadruk op leggen. Het boek Genesis vertelt over het scheppingswerk, en het laat zien welk voornemen God met het scheppen van de mens had en welke verhouding er tussen hem en de mens alsook tussen de mens en de dieren moest bestaan. Het vertelt ons wat de oorzaak is van de dood en van de moeilijkheden waarmee de mensheid te kampen heeft, en het verschaft hoop op bevrijding. Het wijst erop dat alle mensen van de ene mens, Adam, afstammen, die zondigde en het leven voor zijn nakomelingen verspeelde; daardoor stelt het ons in staat te begrijpen hoe het loskoopoffer van één mens, Jezus Christus, verzoening kon doen voor de zonden van de mensheid. Het boek Genesis laat ons zien hoe de symbolische slang, Satan de Duivel, de strijdvraag inzake de rechtmatigheid van Gods soevereiniteit heeft opgeworpen. Het verschaft de zekere hoop op de vernietiging van Satan en de bevrijding van de mensheid. Het vertelt hoe na de Vloed Babylon en derhalve alle valse religie is ontstaan, waardoor het ons helpt Babylon de Grote te identificeren, waarvan het boek Openbaring melding maakt. — Zie BABYLON DE GROTE.

Jezus zei dat wie God wil dienen, Hem met geest en waarheid moet aanbidden (Jo 4:24). Het boek Genesis bevat het waarheidsgetrouwe verslag over het begin van de mens en over Gods bemoeienissen met hem. Aangezien het hele Genesisverslag waar is en geen mythen bevat, zijn wij in de gelegenheid de waarheid omtrent de geschiedenis van de mens te kennen. In de tijd voorafgaande aan de Vloed moeten de mensen beslist geweten hebben dat het bijbelse verslag over Eden waar was, want de tuin en de cherubs met het vlammende zwaard aan de ingang waren er nog steeds (Ge 3:24). Maar degenen die hun eigen weg wensten te volgen, sloegen geen acht op deze voor hen zichtbare feiten. Noach daarentegen diende God zoals de Schepper het volgens het ware geschiedkundige bericht oorspronkelijk voor de mens had bepaald. Hoewel men na de Vloed bij de toren van Babel door toedoen van Nimrod tegen God in opstand kwam, bleven de van Sem afstammende patriarchen de ware weg des levens volgen. Toen Gods tijd was gekomen om de Israëlieten tot een natie te organiseren en hun de Wet te geven, betekende dit voor hen niet iets compleet nieuws, geen ingrijpende verandering wat hun levenswijze betreft, aangezien vele bepalingen van de Wet in de patriarchale maatschappij wortelden. In de Cyclopædia van M’Clintock en Strong (1881, Deel III, blz. 782) staat: „Deze theocratie kan niet zonder voorgeschiedenis zijn ontstaan. De feiten die tot haar oprichting leidden, zijn in de Genesisverhalen vervat.”

De Wet op haar beurt bereidde de weg voor de Messias en de stichting van het christendom. Toen Jezus Christus kwam, konden degenen die zich naar hun beste vermogen aan de Wet hadden gehouden, hem al heel gauw als de Messias identificeren. Hij verscheen niet plotseling, zonder historische achtergrond en overeenkomstige geloofsbrieven, op het wereldtoneel om zich als grote redder en leider bekend te maken. De achtergrond die reeds vanaf Genesis was verschaft, stelde oprechte personen in staat hem te herkennen en te volgen. Aldus kon de kern van een krachtige organisatie van joodse christenen ontstaan, die erop voorbereid waren de natiën een overtuigende evangelieboodschap te brengen. De heidense natiën waren door hun voorvaders van de waarheid afgetrokken. Zij waren ’vervreemd van de staat Israël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte; zij hadden geen hoop en waren zonder God in de wereld’ (Ef 2:12). Zij moesten daarom van het begin af aan de goddelijke beginselen leren kennen voordat zij christenen konden worden.

Genesis vormt derhalve een waardevolle basis voor het begrijpen van alle andere bijbelboeken en is onontbeerlijk voor het christendom. Ze verschaft het thema van de bijbel, namelijk de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit en de uiteindelijke vervulling van zijn voornemen met de aarde door middel van zijn koninkrijk onder het beloofde Zaad. Afgezien van de allereerste en fundamentele profetie in Genesis 3:15, bevat Genesis talloze andere profetieën, waarvan er sinds de tijd dat het boek werd samengesteld, reeds zeer vele in vervulling zijn gegaan.

[Kader op blz. 788]

HOOFDPUNTEN UIT GENESIS

Een verslag over de wijze waarop God de aarde schiep en haar toebereidde als woonplaats voor de mens, alsook over de rol die de mens in Gods voornemen vervult en over Gods bemoeienissen met mensen des geloofs gedurende zo’n 2300 jaar van de vroege menselijke geschiedenis

Beslaat de periode van het begin van de stoffelijke schepping tot aan de dood van Jozef in Egypte (1657 v.G.T.)

De schepping van de stoffelijke hemel en aarde, en het gereedmaken van de aarde als woonplaats voor de mens (1:1–2:25)

Zonde en dood komen in de wereld; „zaad” voorzegd als bevrijder (3:1–5:5)

De slang bedriegt de vrouw; zij en Adam nemen van de verboden vrucht

De slang, de vrouw en Adam worden veroordeeld; het zaad van de vrouw zal de slang vermorzelen

Kaïn, de eerstgeboren zoon van Adam en Eva, vermoordt zijn broer Abel

Als vervulling van Gods veroordeling sterft Adam, op de leeftijd van 930 jaar

Goddeloze engelen en mensen verderven de aarde; God brengt een wereldomvattende vloed (5:6–11:9)

Noach wordt geboren in de geslachtslijn van Adams zoon Seth; in zijn dagen huwen ongehoorzame engelen met vrouwen en brengen de Nefilim voort, die bijzonder gewelddadig zijn

Jehovah besluit tot vernietiging door middel van een vloed, maar draagt Noach op een ark te bouwen, opdat zijn gezin en de fundamentele diersoorten de Vloed kunnen overleven

De wateren van de Vloed overspoelen de gehele aarde; alle mensen, vliegende schepselen en landdieren buiten de ark komen om

Na de Vloed verbiedt Jehovah het eten van bloed, geeft machtiging tot de doodstraf in geval van moord en sluit het regenboogverbond met de belofte nooit meer een vloed te brengen

In de tweede generatie na de Vloed beginnen de mensen een toren te bouwen en verzetten zich daarmee tegen Gods voornemen dat zij zich moesten verspreiden; Jehovah verwart hun taal, waardoor zij worden verstrooid

Jehovah’s bemoeienissen met Abraham (11:10–25:26)

Sems nakomeling Abram verlaat Ur in gehoorzaamheid aan Gods oproep

In Kanaän krijgt Abram de belofte dat zijn zaad het land zal ontvangen

Lot scheidt zich van zijn oom Abram af, vestigt zich bij Sodom, wordt gevangengenomen en daarop door Abram bevrijd; Melchizedek zegent Abram

Abram neemt Hagar als bijvrouw, en zij baart Ismaël

Jehovah verandert Abrams naam in Abraham, en Sarai’s naam in Sara; het verbond der besnijdenis wordt gesloten

Jehovah’s engel licht Abraham erover in dat Sara een zoon zal baren — Isaäk

Wanneer Abraham het oordeel over Sodom verneemt, pleit hij voor de rechtvaardigen

Engelen dringen er bij Lot en zijn gezin op aan Sodom te verlaten; Lots vrouw komt om wegens ongehoorzaamheid

Isaäk wordt geboren; Ismaëls gespot bij Isaäks spening heeft wegzending tot gevolg

In gehoorzaamheid aan Jehovah poogt Abraham Isaäk te offeren, en hij ontvangt de bevestiging inzake de verbondsbeloften

Na Sara’s dood treft Abraham er regelingen voor dat Isaäk een vrouw krijgt

Isaäks vrouw Rebekka baart Esau en Jakob

Jakob (Israël) en zijn twaalf zonen; naar Egypte om in leven te blijven (25:27–50:26)

Nadat Jakob van Esau voor een maaltijd het eerstgeboorterecht heeft gekocht en zich later op aandringen van Rebekka van de zegen verzekerd heeft die voor Esau bedoeld was, vertrekt Jakob naar Paddan-Aram, op zoek naar een vrouw

Rebekka’s broer Laban brengt Jakob er door een list toe met Lea te trouwen; daarna trouwt Jakob met Rachel; bij Lea en Rachel en hun twee dienstmaagden krijgt Jakob elf zonen en een dochter, Dina, voordat hij met zijn gezin uit Paddan-Aram wegtrekt

Jakob worstelt met een engel, en de gewrichtsholte van zijn dijbeen wordt ontzet; hij klampt zich uit alle macht aan de engel vast omdat hij een zegen van hem wil ontvangen, en zijn naam wordt veranderd in Israël

Na een vredige ontmoeting met Esau woont Jakob in Sukkoth en vervolgens in Sichem, waar Dina wordt onteerd

Rachel sterft bij de geboorte van Benjamin, Jakobs twaalfde zoon

Uit haat jegens Jozef, Rachels eerstgeborene, verkopen zijn halfbroers hem; hij wordt een slaaf van Potifar in Egypte

Op valse beschuldigingen gevangengezet, komt Jozef in omstandigheden te verkeren waardoor Farao opmerkzaam wordt gemaakt op Jozefs gave om dromen uit te leggen

Jozef legt Farao’s dromen betreffende een hongersnood uit en wordt tot tweede heerser in Egypte gemaakt

Hongersnood in Kanaän dwingt Jakobs zonen naar Egypte te gaan om voedsel te halen; mettertijd openbaart Jozef zich aan zijn halfbroers

Jakob en zijn huisgezin trekken naar Egypte; Jozef zorgt voor hen

Jakob sterft in Egypte na een profetische zegen te hebben uitgesproken over Jozefs zonen, Efraïm en Manasse, en over zijn eigen twaalf zonen