Gerar
(Ge̱rar).
Een plaats in de buurt van Gaza; ze wordt in de vroegste vermelding van de grenzen van het Kanaänitische gebied genoemd (Ge 10:19). In het verleden werd Gerar gewoonlijk in verband gebracht met Tell Jemmeh (Tel Gamma), ongeveer 12 km ten Z van het huidige Gaza. Tegenwoordig identificeren talrijke geografen het echter met Tell Abu Hureirah (Tel Haror), gelegen in het heuvelland van het gebergte van Judea, ongeveer 19 km ten ZO van het huidige Gaza. Er zijn op deze plaats veel potscherven gevonden die naar men aanneemt uit de tijd van de patriarchen dateren. Abraham en later ook Isaäk hebben een tijdlang als vreemdelingen in Gerar vertoefd en hadden te doen met de koning ervan, Abimelech (misschien twee verschillende regeerders die deze naam of officiële titel droegen). — Ge 20:1-18; 21:22-34; 26:1-31; zie ABIMELECH nr. 1 en 2.
Nadat Jehovah de indrukwekkende krijgsmacht van de Ethiopiër Zera een nederlaag had toegebracht, achtervolgden de strijdkrachten van koning Asa de vluchtende vijand tot aan Gerar. Daarna sloegen en plunderden de Judeeërs „alle steden rondom Gerar” (waarschijnlijk wegens hun bondgenootschap met de Ethiopiërs); „zelfs de tenten met vee sloegen zij, zodat zij een groot aantal schapen en kamelen wegvoerden”. — 2Kr 14:8-15.
Sommige geleerden stellen voor „Gedor” in 1 Kronieken 4:39, 40 te vervangen door „Gerar” (zoals de LXX doet). Deze passage brengt Gedor in verband met een gebied dat oorspronkelijk door de Hamieten (Chamieten) werd bewoond en goede weidegrond had, en deze beschrijving zou kloppen met wat er in de bijbel over het gebied rondom Gerar wordt gezegd.