Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gerechtigheid

Gerechtigheid

Het begrip gerechtigheid houdt in op een billijke en onpartijdige manier, en in overeenstemming met een bepaalde standaard of norm, handhaven wat juist is of recht doen wedervaren. Het Hebreeuwse woord misj·patʹ, dat dikwijls met „recht”, „gerechtigheid” of „gericht” (NW; SV) wordt vertaald, kan ook de gedachte overbrengen van een bepaald plan (Ex 26:30), een gebruik (Ge 40:13), een regel (2Kr 4:20) of een geregelde gang van zaken (Le 5:10).

De twee Hebreeuwse woorden die in de Statenvertaling en de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap meestal met „gerechtigheid” worden vertaald (tseʹdheq en tsedha·qahʹ), worden in de Nieuwe-Wereldvertaling gewoonlijk met „rechtvaardigheid” weergegeven (Ge 18:19; Job 8:3). Hoewel „gerechtigheid” een meer juridisch tintje heeft, hangen de begrippen gerechtigheid en rechtvaardigheid nauw met elkaar samen. — Vgl. Am 5:24.

Het Griekse woord dat met „in overeenstemming met [de] gerechtigheid” (NW) is vertaald, duidt op iets wat „terecht” (LV; PC), ’rechtmatig’ (NBG) of „welverdiend” (NBG; OB) is (Ro 3:8; Heb 2:2). „Oordeel” en „wraak” zijn de grondbetekenissen van twee andere Griekse woorden die soms met „gerechtigheid” of „recht” worden weergegeven. — Mt 12:20, LV; NW; PC; WV; Lu 18:7.

De opperste Rechter en Wetgever (Jes 33:22), Jehovah God, „heeft rechtvaardigheid en gerechtigheid lief” (Ps 33:5). „Gerechtigheid en overvloed van rechtvaardigheid zal hij niet geringachten” (Job 37:23). Dit garandeert dat hij zijn loyalen nooit zal verlaten (Ps 37:28). Jehovah handelt niet partijdig ten aanzien van zijn schepselen, maar hij aanvaardt allen die hem vrezen en rechtvaardigheid beoefenen en schenkt hun zijn zegen (Han 10:34, 35). Afzonderlijke personen en natiën worden overeenkomstig hun daden gestraft of beloond (Ro 2:3-11; Ef 6:7-9; Kol 3:22–4:1). Ook wordt Jehovah’s gerechtigheid in evenwicht gehouden door barmhartigheid, waardoor zowel mensen als natiën de gelegenheid krijgen zich van hun goddeloze wegen af te keren en aldus aan de voltrekking van zijn strafgerichten te ontkomen. — Jer 18:7-10; Ez 33:14-16; zie RECHTVAARDIG VERKLAREN.

Jehovah’s wijsheid is verre superieur aan die van onvolmaakte mensen, en het pad der gerechtigheid moet niet door God, maar door de mens geleerd worden (Jes 40:14). Het staat dus niet aan de mens om te beoordelen of Gods daden rechtvaardig of onrechtvaardig zijn, maar hij moet leren zijn denkwijze in overeenstemming te brengen met de maatstaf van gerechtigheid die Jehovah in zijn Woord heeft onthuld. God zei tot de Israëlieten: „Wat mijn wegen aangaat, zijn ze niet recht getrokken, o huis van Israël? Zijn het niet de wegen van ulieden die niet recht zijn getrokken?” (Ez 18:29) Ook het feit dat Jehovah de Schepper is, sluit elke basis om de juistheid van zijn handelen in twijfel te trekken, volkomen uit. — Ro 9:20, 21; zie ook Job 40:8–41:34.

Daarom heeft Jehovah altijd terecht geëist dat degenen die zijn goedkeuring willen verwerven, zich op de hoogte stellen van zijn maatstaf voor gerechtigheid en dienovereenkomstig handelen (Jes 1:17, 18; 10:1, 2; Jer 7:5-7; 21:12; 22:3, 4; Ez 45:9, 10; Am 5:15; Mi 3:9-12; 6:8; Za 7:9-12). Zij moeten in navolging van God onpartijdig zijn, want als zij in dit opzicht in gebreke blijven, zijn zij onrechtvaardig en overtreden de wet der liefde (Jak 2:1-9). Het beoefenen van gerechtigheid volgens Gods maatstaf is echter geen last; in werkelijkheid hangt het geluk van de mens er zelfs van af (Ps 106:3; vgl. Jes 56:1, 2). Deze waarheid werd door de beroemde Engelse jurist Blackstone erkend: „[God] heeft de wetten van eeuwige gerechtigheid zo nauw verbonden aan, ja, zo onafscheidelijk verweven met het geluk van elk individu, dat het laatste niet mogelijk is zonder het eerste in acht te nemen; en het eerste, mits nauwkeurig opgevolgd, zal onvermijdelijk het laatste tot resultaat hebben.” — Chadman’s Cyclopedia of Law, 1912, Deel I, blz. 88.

De juiste uitoefening van gerechtigheid door regeringsautoriteiten draagt eveneens tot het geluk en het welzijn van hun onderdanen bij. (Vgl. Sp 29:4.) Aangezien Christus Jezus, als Koning van Gods koninkrijk, en al degenen die onder zijn leiding in bestuurlijke hoedanigheden dienen, altijd gerechtigheid zullen beoefenen, zullen zijn loyale onderdanen zich heel graag aan zijn rechtvaardige regering onderwerpen. — Jes 9:6, 7; 32:1, 16-18; 42:1-4; Mt 12:18-21; Jo 5:30; vgl. Sp 29:2.

Zie voor rechtspreken en de daarbij betrokken beginselen, de artikelen GERECHT, GERECHTSHOF; RECHTSGEDING; WET.