Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gezalfd, zalving

Gezalfd, zalving

In de bijbel wordt het Hebreeuwse woord soekh alsook de Griekse uitdrukking a·leiʹfo vaak gebruikt om het gewone inwrijven met olie aan te duiden (Da 10:3; Ru 3:3; Jo 11:2). Maar voor een speciale zalving met olie gebruikt de bijbel in het algemeen het Hebreeuwse woord ma·sjachʹ, waarvan de uitdrukking ma·sjiʹach (Messias) is afgeleid, en de Griekse term chriʹo, waarvan het woord chriʹstos (Christus) is afgeleid (Ex 30:30; Le 4:5, vtn.; Lu 4:18; Han 4:26). Dit onderscheid wordt zowel in de Hebreeuwse als in de Griekse Geschriften vrijwel consequent gehandhaafd. In sommige bijbelvertalingen wordt geen rekening gehouden met dit subtiele onderscheid en worden al deze woorden met „zalven” vertaald.

Met olie inwrijven. In de landen van het Midden-Oosten was het de gewoonte het lichaam met olie in te wrijven, wat er onder andere toe diende de aan de felle zonnestralen blootgestelde gedeelten te beschermen. Door de olie bleef de huid ook soepel. Normaliter gebruikte men olijfolie, en vaak werd er parfum aan toegevoegd. Dit inwrijven met olie gebeurde gewoonlijk na het baden (Ru 3:3; 2Sa 12:20). Esther kreeg zes maanden een massagebehandeling met mirre-olie en zes maanden met balsemolie voordat zij bij koning Ahasveros werd gebracht (Es 2:12). Ook wreef men het lichaam van een overledene ter voorbereiding op de begrafenis met olie in. — Mr 14:8; Lu 23:56.

Nadat Jezus de twaalf apostelen twee aan twee had uitgezonden, wreven zij velen die zij genazen met olie in. De genezing van een ziekte was niet aan de olie zelf toe te schrijven, maar aan het feit dat er door de werkzaamheid van Gods heilige geest een wonder werd verricht. Olie, die inderdaad een zekere geneeskracht bezat en verkwikte, was een symbool voor de genezing en verkwikking die iemand ervoer. — Mr 6:13; Lu 9:1; vgl. Lu 10:34.

Iemands hoofd met olie inwrijven, was een teken van gunst (Ps 23:5). De hoofdmannen van Efraïm behandelden de gevangengenomen Judese soldaten goed door hen, overeenkomstig de raad van de profeet Oded, met olie in te wrijven en naar Jericho terug te brengen (2Kr 28:15). Jehovah zei dat hij, als teken van zijn misnoegen, ervoor zou zorgen dat er geen olie voor het inwrijven zou zijn (De 28:40). Wanneer iemand zijn lichaam niet met olie inwreef, gold dit als een teken van rouw (2Sa 14:2; Da 10:2, 3). Het hoofd van een gast met olie inwrijven, werd als een daad van gastvrijheid en wellevendheid bezien, zoals opgemaakt kan worden uit Jezus’ woorden over een vrouw die zijn voeten met welriekende olie inwreef. — Lu 7:38, 46.

Jezus gelastte zijn discipelen om bij het vasten hun hoofd met olie in te wrijven en hun gezicht te wassen, teneinde niet speciaal de aandacht te trekken en niet net als de huichelachtige joodse religieuze leiders een air van schijnheiligheid en zelfverloochening aan te nemen om indruk op anderen te maken. — Mt 6:16, 17.

Jakobus zegt dat personen die in geestelijk opzicht ziek zijn en hulp nodig hebben, figuurlijk gesproken in de naam van Jehovah ’met olie ingewreven’ moeten worden. Dat hij op geestelijke ziekte doelt, blijkt uit zijn woorden: „Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij zich roepen”, geen artsen dus, en „als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak 5:13-16). Jezus geeft een geestelijke toepassing aan dit gebruik als hij de gemeente in Laodicea aanraadt ’oogzalf van hem te kopen om op hun ogen te strijken, opdat zij mogen zien’. — Opb 3:18.

Zalving. Wanneer iemand met olie werd gezalfd, goot men de olie op zijn hoofd en liet ze op zijn baard en op de boord van zijn klederen afvloeien (Ps 133:2). In bijbelse tijden was het zowel bij de Hebreeën als bij sommige niet-Hebreeën gebruikelijk heersers ceremonieel te zalven. Dit vormde de bekrachtiging van hun officiële aanstelling (Re 9:8, 15; 1Sa 9:16; 2Sa 19:10). Samuël zalfde Saul tot koning nadat God Saul als zijn keus had aangewezen (1Sa 10:1). David werd bij drie verschillende gelegenheden tot koning gezalfd: eenmaal door Samuël, later door de mannen van Juda en uiteindelijk door alle stammen (1Sa 16:13; 2Sa 2:4; 5:3). Aäron werd gezalfd nadat hij in het ambt van hogepriester was aangesteld (Le 8:12). Vervolgens werd zowel bij Aäron als bij zijn zonen wat van de zalfolie en het bloed van de offers op hun kleren gespat, maar alleen op Aärons hoofd werd olie uitgegoten. — Le 8:30.

Geheiligde voorwerpen werden eveneens gezalfd. Jakob nam de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt toen hij een geïnspireerde droom had, richtte die als zuil op en zalfde hem, waardoor hij deze plaats als heilig aanduidde; en hij noemde de plaats Bethel, wat „Huis van God” betekent (Ge 28:18, 19). Korte tijd later bevestigde Jehovah dat deze steen gezalfd was (Ge 31:13). Op Jehovah’s bevel zalfde Mozes in de Wildernis van Sinaï de tabernakel en zijn toebehoren, waardoor te kennen werd gegeven dat het hier om gewijde, heilige dingen ging. — Ex 30:26-28.

Soms werd iemand als gezalfd beschouwd omdat hij door God was aangesteld, ook al was er geen olie op zijn hoofd gegoten. Dit was bijvoorbeeld het geval toen Jehovah Elia opdroeg om Hazaël tot koning over Syrië, Jehu tot koning over Israël en Elisa tot profeet in zijn plaats te zalven (1Kon 19:15, 16). Het bijbelse bericht toont vervolgens aan dat een van de profetenzonen, een bediende van Elisa, Jehu inderdaad met letterlijke olie tot koning over Israël zalfde (2Kon 9:1-6). Maar er is geen verslag voorhanden waaruit blijkt dat iemand hetzij Hazaël of Elisa met olie zalfde. Mozes werd een christus of gezalfde genoemd, hoewel hij niet met olie was gezalfd, omdat Jehovah hem als zijn profeet en vertegenwoordiger en als de leider en bevrijder van Israël had aangesteld (Heb 11:24-26). Nog een voorbeeld is de Perzische koning Cyrus, over wie Jesaja had voorzegd dat Jehovah hem als Zijn gezalfde zou gebruiken (Jes 45:1). Cyrus werd niet werkelijk door een van Jehovah’s vertegenwoordigers met olie gezalfd, maar omdat Jehovah hem voor het verrichten van een bepaalde taak had aangesteld, kon hij een gezalfde worden genoemd.

De Wet die Jehovah aan Mozes gaf, bevatte het recept voor de zalfolie. Voor de speciale samenstelling ervan werden de uitgelezenste ingrediënten gebruikt — mirre, zoete kaneel, zoete kalmoes, kassie en olijfolie (Ex 30:22-25). Wie dit mengsel bereidde en het voor een profaan doel of onbevoegd gebruikte, maakte zich aan een doodzonde schuldig (Ex 30:31-33). Hierdoor werd in figuurlijke zin te kennen gegeven hoe belangrijk en heilig een aanstelling was die door zalving met heilige olie was bekrachtigd.

Jezus van Nazareth vervulde vele profetieën uit de Hebreeuwse Geschriften, waardoor hij bewees dat hij de Gezalfde van Jehovah was en terecht als Messias of Christus kon worden aangeduid — titels die deze gedachte overbrengen (Mt 1:16; Heb 1:8, 9). Hij werd niet met letterlijke olie gezalfd, maar met Jehovah’s geest (Mt 3:16). Op deze wijze stelde Jehovah hem aan als Koning, Profeet en Hogepriester, om welke reden hij Jehovah’s Gezalfde werd genoemd (Ps 2:2; Han 3:20-26; 4:26, 27; Heb 5:5, 6). In zijn woonplaats Nazareth bevestigde Jezus deze zalving toen hij de profetie uit Jesaja 61:1 op zichzelf toepaste, waar wordt gezegd: ’Jehovah heeft mij gezalfd’ (Lu 4:18). Jezus Christus is de enige in de bijbel die een zalving ontving voor alle drie de ambten: profeet, hogepriester en koning. Jezus werd gezalfd met „de olie van uitbundige vreugde, meer dan [zijn] deelgenoten” (de andere koningen uit de geslachtslijn van David). Hij werd namelijk rechtstreeks door Jehovah zelf gezalfd, niet met olie maar met heilige geest, en niet voor een aards maar voor een hemels koningschap, gecombineerd met het ambt van hemelse Hogepriester. — Heb 1:9; Ps 45:7.

Net als Jezus kunnen ook zijn door de geest verwekte en met heilige geest gezalfde volgelingen, die in zijn voetstappen treden, gezalfden worden genoemd (2Kor 1:21). Evenals Aäron rechtstreeks tot hoofd van de priesterschap werd gezalfd maar er bij geen van zijn zonen olie op het hoofd werd gegoten, werd Jezus rechtstreeks door Jehovah gezalfd, terwijl zijn gemeente van geestelijke broeders hun zalving als groep via Jezus Christus ontvangt (Han 2:1-4, 32, 33). Aldus zijn zij door God aangesteld om als koningen en priesters met Jezus Christus in de hemel te dienen (2Kor 5:5; Ef 1:13, 14; 1Pe 1:3, 4; Opb 20:6). De apostel Johannes wees erop dat de zalving door heilige geest die christenen ontvangen, hen onderwijst (1Jo 2:27). Zij ontvangen hierdoor de opdracht en de bekwaamheid om de christelijke bediening van het nieuwe verbond op zich te nemen. — 2Kor 3:5, 6.

Jehovah heeft grote liefde en belangstelling voor zijn gezalfden en waakt zorgvuldig over hen (1Kr 16:22; Ps 2:2, 5; 20:6; 105:15; Lu 18:7). David erkende dat God degene is die Zijn gezalfden uitkiest en aanstelt en dat God hen zal oordelen. Wie zijn hand opheft om Jehovah’s gezalfden of wie maar ook die door hem is aangesteld schade te berokkenen, haalt zich Jehovah’s misnoegen op de hals. — 1Sa 24:6; 26:11, 23; zie CHRISTUS; INSTALLATIE; KONING (Door God aangestelde vertegenwoordigers); MESSIAS.