Gezondmaking
Het teruggeven van gezondheid aan de zieken; het helen van wat gebroken of geblesseerd is; het genezen van verscheidene ziekten en gebreken; een persoon doen terugkeren tot een algemene staat van welzijn. De belangrijkste woorden die in de bijbel worden gebruikt om een dergelijke gezondmaking in zowel Mt 4:23, 24). Soms vond de gezondmaking geleidelijk plaats; andere keren geschiedde ze ogenblikkelijk.
letterlijke als figuurlijke zin te beschrijven, zijn het Hebreeuwse werkwoord ra·faʼʹ en het Griekse werkwoord i·aʹo·mai. Het Griekse werkwoord the·ra·peuʹo wordt met ’genezen’ weergegeven (Tot de zegeningen die Jehovah de gehele mensheid heeft geschonken, behoort het regeneratievermogen van hun fysieke organisme, dat wil zeggen, het vermogen van het lichaam om zich na verwonding of ziekte te herstellen. Een arts kan weliswaar iets aanbevelen teneinde het herstel te bespoedigen, maar in werkelijkheid is de genezing toe te schrijven aan het door God geschonken herstellingsvermogen van het lichaam. Daarom erkende de psalmist David dat hoewel hij onvolmaakt was geboren, zijn Schepper hem tijdens ziekte kon schragen en al zijn kwalen kon genezen (Ps 51:5; 41:1-3; 103:2-4). Jehovah herstelde de lichamelijke gezondheid van de gekwelde Job (Job 42:10), en hij zorgde ook voor de letterlijke genezing van zijn volk Israël. — Ex 15:26.
Over Jehovah staat geschreven dat hij zowel wonden toebrengt als geneest, en hij doet dit in letterlijk en figuurlijk opzicht. Derhalve is er voor hem een tijd om te verwonden en een tijd om te genezen (De 32:39; vgl. Pr 3:1, 3). Joram bijvoorbeeld, de ontrouwe koning van Juda, werd door Jehovah gestraft met een fysieke kwaal van de ingewanden waarvoor geen genezing was (2Kr 21:16, 18, 19). Mozes besefte dat Jehovah Mirjam met melaatsheid had geslagen; daarom richtte hij zich smekend tot de Enige die haar kon genezen en zei: „O God, alstublieft! Genees haar alstublieft!” (Nu 12:10, 13) Nadat de crisis in verband met Sara en het zaad der belofte voorbij was, genas Jehovah koning Abimelech, zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat zij weer kinderen konden krijgen. — Ge 20:17, 18.
In de bijbel wordt echter grotere belangrijkheid toegekend aan geestelijke kwalen en de daarmee verbonden genezing dan aan fysieke kwalen. De aandacht wordt gevestigd op de verantwoordelijkheid die de leiders van het natuurlijke Israël in deze kwestie droegen. In de dagen van Jeremia was het zo dat ’van de profeet tot zelfs de priester ieder bedrieglijk handelde’, terwijl zij terzelfder tijd voorwendden de breuk van Gods volk te genezen door te beweren dat alles in orde was (Jer 6:13, 14; 8:11). Hierin leken zij heel veel op de vertroosters van Job, die „geneesheren van niets” waren. — Job 13:4.
In enkele gevallen werden onbezielde voorwerpen gezond gemaakt in de zin dat ze weer heel gemaakt werden, zoals bijvoorbeeld het omvergehaalde altaar dat door Elia werd hersteld (1Kon 18:30). De profeet Elisa genas het water bij Jericho, zodat het geen miskramen meer veroorzaakte (2Kon 2:19-22). Jeremia brak een pottenbakkerspul echter zo volledig dat het niet meer gerepareerd ofte wel genezen kon worden, waardoor het als een voortreffelijke illustratie diende. Jehovah zei namelijk: „Evenzo zal ik dit volk en deze stad breken, zoals iemand het pottenbakkersvat breekt zodat het niet meer hersteld [een vorm van ra·faʼʹ; lett.: genezen] kan worden.” — Jer 19:11; vgl. 2Kr 36:15-17.
Jezus en zijn medegenezers. Jezus Christus besefte dat het ’onderwijzen en prediken van het goede nieuws van het koninkrijk’ de belangrijkste plaats in zijn bediening innam, en dat het ’genezen van elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk’ op de tweede plaats kwam. Daarom had hij vooral medelijden met de scharen „omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder”. — Mt 4:23; 9:35, 36; Lu 9:11.
Deze Grote Onderwijzer toonde ook mededogen met de scharen die hem volgden in de hoop dat hij hen van hun fysieke kwalen zou genezen (Mt 12:15; 14:14; 19:2; Lu 5:15). Zijn wonderbare genezingswerk diende als een zichtbaar teken voor zijn geslacht en vormde een extra bewijs dat hij de voorzegde Messias was (Mt 8:16, 17). Het was ook een voorafschaduwing van de genezing waarmee de mensheid onder Gods Koninkrijksheerschappij gezegend zal worden (Opb 21:3, 4). Jezus genas velen in letterlijk opzicht — de kreupelen, verminkten, blinden en stommen (Mt 15:30, 31), lijders aan vallende ziekte en verlamden (Mt 4:24), een vrouw die aan een bloedvloeiing leed (Mr 5:25-29), iemand met een verdorde hand (Mr 3:3-5) en een man die aan waterzucht leed (Lu 14:2-4). Bovendien werden bij vele gelegenheden personen die door demonen bezeten waren, bevrijd van hun slavernij en knechtschap aan Satan. — Mt 12:22; 15:22-28; 17:15, 18; Mr 1:34; Lu 6:18; 8:26-36; 9:38-42; Han 10:37, 38.
De manier waarop Jezus mensen genas, was niet altijd hetzelfde. Bij één gelegenheid zei hij alleen maar: „Sta op, neem uw draagbed op en loop”, en een zieke man bij het waterbekken van Bethzatha werd genezen (Jo 5:2-9). In een ander geval sprak Jezus enkel het woord en de zieke, hoewel die zich ver weg bevond, werd genezen (Mt 8:5-13). Andere keren legde hij persoonlijk zijn hand op de zieke (Mt 8:14, 15) of raakte een wond aan en genas die (Lu 22:50, 51). Verscheidene zieken raakten slechts de franje van zijn kleed of hemzelf aan en werden genezen (Mt 14:36; Mr 6:56; Lu 6:19; 8:43-47). En het maakte geen verschil of de personen reeds jarenlang door de ziekte waren gekweld. — Mt 9:20-22; Lu 13:11-13; Jo 5:5-9.
Sommige personen, die Jezus tegenstonden, hadden geen waardering voor de wonderbare genezingen die hij verrichtte. De religieuze leiders werden woedend als Jezus mensen op de sabbat genas (Mt 12:9-14; Lu 14:1-6; Jo 5:10-16). Bij één zo’n gelegenheid bracht hij zijn tegenstanders tot zwijgen door te zeggen: „Huichelaars, maakt niet een ieder van u op de sabbat zijn stier of zijn ezel van de stal los en leidt hem weg om hem te drinken te geven? Was het dan niet passend dat deze vrouw, die een dochter van Abraham is, en die door Satan, ziet! achttien jaar gebonden is gehouden, op de sabbatdag van deze band werd losgemaakt?” — Lu 13:10-17.
Jezus genas de zieken niet door eigen kracht, kennis of wijsheid. Ook maakte hij geen gebruik van hypnotherapie, psychotherapie of soortgelijke methoden. Zijn genezingen werden veeleer door de geest en de kracht van Jehovah tot stand gebracht (Lu 5:17; 9:43). Maar helaas ging de dankbaarheid van niet allen zo ver dat zij God de heerlijkheid gaven voor deze genezingen (Lu 17:12-18). Ook in deze tijd beseft niet iedereen dat door middel van het loskoopoffer van Christus eeuwigdurende genezing mogelijk is gemaakt. — 1Pe 2:24.
Jezus gaf deze goddelijke kracht van gezondmaking door aan anderen die nauw met hem verbonden waren in zijn bediening. Toen de twaalf apostelen en later de zeventig discipelen werden uitgezonden, werden zij in staat gesteld de zieken te genezen (Mt 10:5, 8; Lu 10:1, 8, 9). Na Pinksteren 33 G.T. ontvingen sommigen, onder wie Petrus, Johannes, Filippus en Paulus, deze goddelijke kracht om anderen volledig te genezen (Han 3:1-16; 4:14; 5:15, 16; 8:6, 7; 9:32-34; 28:8, 9). Toen het christendom eenmaal stevig bevestigd was en de apostelen van het toneel verdwenen, kwam er tevens een eind aan deze „gaven van gezondmakingen”. — 1Kor 12:8, 9, 28, 30; 13:8, 13.
Het was belangrijk dat degene die de genezing verrichtte, volledig geloof en vertrouwen in Jehovah had en net als Jezus erkende dat de genezing door Gods kracht tot stand werd gebracht (Mt 17:14-20; Jo 5:19). Degenen die door ziekten werden gekweld, hoefden echter niet noodzakelijkerwijs te geloven voordat zij genezen werden (Jo 5:5-9, 13). Niettemin hadden velen een sterk geloof. — Mt 8:5-13; 15:28; Mr 5:34; Lu 7:1-10; 17:19; Han 14:8-10; zie GELOOF.
Wonderbare genezingen zouden een „teken” van goddelijke ondersteuning zijn (Han 4:22, 29, 30). Wie weigerde dit teken te zien en te erkennen, was geestelijk blind en doof (Jes 6:10; Jo 12:37-41). Omdat goddelijke gezondmakingen als een teken voor ongelovigen moesten dienen, werden zulke genezingen gewoonlijk dan ook niet verricht ten behoeve van degenen die reeds door de geest verwekte christenen waren. Dus in plaats van Timotheüs van zijn maagklachten af te helpen door een wonderbare genezing te verrichten, raadde Paulus hem aan een weinig wijn voor zijn kwaal te gebruiken. — 1Ti 5:23.
Geestelijke gezondmaking. Ware geestelijke gezondmaking schenkt Jehovah echter aan degenen die berouwvol zijn. Zo’n gezondmaking betekent dat men weer in Gods gunst komt en zich opnieuw in zijn zegeningen kan verheugen (Jes 19:22; 57:17-19; Jer 33:6). De uitwerking ervan is dat in geestelijk opzicht de slappe handen en de wankelende knieën worden gesterkt, de ogen der blinden worden geopend en de oren der doven worden ontsloten, de kreupelen worden genezen en de stommen weer kunnen spreken (Jes 35:3-6). Maar degenen die onverbeterlijk zijn in hun afvalligheid ervaren nimmer een geestelijke gezondmaking of een herstel tot een goede gezondheid en voorspoed in geestelijk opzicht (2Kr 36:15-17; Jes 6:10; Jer 30:12, 13; Han 28:24-28). Zo zou er ook geen genezing zijn voor Egypte en zijn Farao, en voor de „koning van Assyrië”. — Jer 46:11; Ez 30:21; Na 3:18, 19.
In de Schrift wordt het geneesmiddel voorgeschreven voor degenen die geestelijk ziek zijn. — Heb 12:12, 13; Jak 5:14-16; Opb 3:18.