Gif (van dieren)
Vloeistof met een schadelijke, vaak dodelijke werking die door bepaalde slangen en sommige andere dieren wordt afgescheiden (Nu 21:4-9; De 8:15; Han 28:3-6). Eén Hebreeuws woord voor het gif van reptielen is che·mahʹ (De 32:24), dat ook „woede”, „verbolgenheid” en dergelijke kan betekenen (De 29:28; Ez 19:12). Het is afgeleid van een grondwoord dat „verhit zijn” betekent (De 19:6) en kan duiden op de inflammatie of het branderige gevoel dat op de beet van een giftige slang volgt. Voor het „gif” van cobra’s, „gif[water]” en een „giftige plant” wordt een ander Hebreeuws woord (roʼsj of rōsj) gebruikt. — De 32:32, 33; Job 20:16; Jer 8:14; 9:15; 23:15; Klg 3:19; zie COBRA; GIFTIGE PLANT; HOORNADDER.
Hoewel sommige dierlijke vergiften ogenschijnlijk alleen maar dienen ter bescherming of worden gebruikt om te doden, is het interessant wat H. Munro Fox zegt: „Er zijn ons enkele gevallen bekend waarin vergiften een rol spelen bij de lichaamsfuncties van het dier dat het gif produceert. In veel gevallen is dit misschien de werkelijke raison d’être [reden van bestaan] van de vergiften, geheel onafhankelijk van de waarde die ze eventueel als bescherming bezitten. Het giftige speeksel van slangen helpt de slang bijvoorbeeld haar voedsel te verteren.” — Marvels & Mysteries of Our Animal World, door The Reader’s Digest Association, 1964, blz. 259.
Figuurlijk gebruik. De leugenachtige, lasterlijke woorden van de goddelozen, waardoor de reputatie van het slachtoffer zeer wordt geschaad, worden met het dodelijke gif van de slang vergeleken (Ps 58:3, 4). Over lasteraars wordt gezegd: „Het gif van de hoornadder is onder hun lippen” (of: „achter hun lippen”), net als de gifklier van de adder zich achter de lip en de giftanden van haar bovenkaak bevindt (Ps 140:3; Ro 3:13). De menselijke tong is, als ze misbruikt wordt door lastertaal, achterklap, valse leer of soortgelijke schadelijke woorden, „vol dodelijk gif”. — Jak 3:8.