Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

God, De God van Israël

God, De God van Israël

De naam die door Jakob werd gegeven aan het eerste altaar dat hij na zijn terugkeer uit Haran bouwde.

Bij zijn worsteling met de engel van Jehovah te Pniël kreeg Jakob de naam Israël, en na een vreedzame ontmoeting met zijn broer Esau woonde Jakob in Sukkoth en vervolgens in Sichem. Hier verwierf hij een stuk land van de zonen van Hemor en sloeg daar zijn tent op (Ge 32:24-30; 33:1-4, 17-19). „Vervolgens richtte hij daar een altaar op en noemde het God, de God van Israël”, of „God is de God van Israël” (Ge 33:20). Door zijn nieuwe naam Israël in de naam van het altaar op te nemen, bracht Jakob tot uitdrukking dat hij die naam aanvaard had en waardeerde, alsook dat hij er dankbaar voor was dat God hem veilig in het Beloofde Land had teruggebracht. De uitdrukking komt slechts eenmaal in de Schrift voor.