Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Grote boom

Grote boom

[Hebr.: ʼe·lahʹ; ʼe·lōnʹ], statige boom [Hebr.: ʼal·lahʹ, ʼal·lōnʹ].

Deze Hebreeuwse woorden worden in de meeste Nederlandse vertalingen met „eik” en „terebint” weergegeven. Veel deskundigen houden het echter voor mogelijk dat deze woorden in bijbelse tijden wellicht eenvoudig op grote bomen in het algemeen zijn toegepast.

In Amos 2:9 werden de Amorieten wat hun rijzige gestalte betreft met de ceder vergeleken en wat hun kracht betreft met „statige bomen”. Deze „statige bomen” kwamen vooral veel voor in Basan, ten O van de Jordaan, en bij meer dan één gelegenheid dienden ze samen met de ceders van de Libanon als aanknopingspunt voor een vergelijking (Jes 2:13; Za 11:1, 2). Van hun hout werden roeiriemen gemaakt (Ez 27:6). Debora werd bij Bethel onder zo’n boom begraven, en daarom gaf men die de naam Allon-Bachut, wat „Statige boom van geween” betekent (Ge 35:8). Omdat deze bomen op heuvels en hoogten stonden, waren ze geliefde schaduwrijke plaatsen waar valse aanbidders hun afgodische praktijken beoefenden. — Ho 4:13.

Ongetwijfeld behoorde ook de eik tot de statige bomen van Basan. Eiken staan erom bekend dat ze robuust en stevig zijn, en ze worden zeer oud. In Basan, alsook in de hogere gedeelten van Hauran, Gilead, Galilea en de Libanon, groeien nog steeds verschillende soorten eiken. Sommige zijn altijdgroen, andere verliezen in de herfst hun bladeren. Hun vrucht, de eikel, zit in een napje en is rijk aan tannine. Men neemt aan dat de kleur van de „karmozijnen” stof die in het heiligdom werd gebruikt (Ex 25:4; 26:1) uit een schildluis werd gewonnen die de takken van een eikesoort aantast. — Zie VERVEN.

Een boom die waarschijnlijk tot „de grote bomen” van de bijbel behoorde, is de terebint of terpentijnboom (Pistacia palaestina of Pistacia atlantica) (Ge 12:6; 14:13). Deze boom komt in Palestina veel voor en heeft een dikke stam en zich breed uitspreidende takken. Sommige variëteiten kunnen wel 15 m hoog worden en geven veel schaduw. Door insnijdingen in de schors te maken, verkrijgt men een geurige hars, waaruit terpentine wordt vervaardigd.