Haak
Een gebogen of sterk gekromd voorwerp van metaal (ook wel van ander materiaal), dat soms van weerhaken is voorzien.
Gouden haken werden in de tabernakel gebruikt om het uit twee grote stukken bestaande dekkleed van geborduurd linnen aan elkaar te voegen, en koperen haken om het uit twee stukken bestaande dekkleed van geitehaar bijeen te houden (Ex 26:1, 5, 6, 7, 10, 11; 36:13, 18; 39:33). Het gordijn tussen het Heilige en het Allerheiligste was aan haken opgehangen, die blijkbaar van goud waren, en ook de afscherming aan de ingang van de tabernakel hing aan haken. — Ex 26:31-33, 36, 37.
In de oudheid gebruikten vissers vishaken (Hab 1:14, 15; Jes 19:1, 6-8; Mt 17:24-27). In de bijbel is ook sprake van slagershaken (Am 4:2). Haken, mogelijk dorens, werden ook gebruikt om dieren, vooral wilde dieren, mee te voeren. — Ez 19:3, 4, 6, 9, vtn.
Soms werden gevangenen met door de lippen, de neus of de tong gestoken haken weggevoerd. Op een Assyrische afbeelding is te zien hoe de koning drie gevangenen aan koorden houdt die met haken aan hun lippen bevestigd zijn, terwijl hij een van hen met een speer blind maakt. De Assyrische koning Sanherib begreep daarom heel goed wat er bedoeld werd toen Jehovah bij monde van de profeet Jesaja in symbolische taal tot hem zei: „Ik zal stellig mijn haak in uw neus slaan en mijn toom tussen uw lippen leggen, en ik zal u werkelijk terugvoeren langs de weg die gij gekomen zijt.” — 2Kon 19:20, 21, 28; Jes 37:29.
In symbolische taal sprak Jehovah tot Farao van Egypte, in wie Israël zo dwaas was geweest vertrouwen te stellen als steun tegen Babylon: „Ik Ez 29:1-7). Deze woorden waren passend; de geschiedschrijver Herodotus (II, 70) berichtte dat de Egyptenaren een haak gebruikten om een krokodil te vangen en hem uit het water te trekken. Bovendien voorzei Jehovah dat hij haken in de kaken van „Gog van het land Magog” zou slaan en hem niet alleen naar de laatste aanval op Gods volk maar ook naar zijn eigen terechtstelling zou leiden. — Ez 38:1-4; 39:1-4.
wil haken in uw kaken slaan . . . En ik wil u midden uit uw Nijlkanalen optrekken . . . En ik wil u overlaten aan de wildernis . . . En alle bewoners van Egypte zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, omdat zij, als steun, een rietstengel voor het huis van Israël bleken te zijn” (