Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Haas

Haas

[Hebr.: ʼar·neʹveth].

Een nauw aan het konijn verwant knaagdier (behorend tot de familie Leporidae), maar groter. Verdere verschillen met het konijn zijn onder meer dat de jongen van de haas gewoonlijk niet in een hol onder de grond worden geboren, direct na de geboorte kunnen lopen en geheel behaard en ziende ter wereld komen. De haas is bekend om zijn gespleten bovenlip, zijn lange oren, zijn korte staart en zijn lange achterpoten, die hem bij een snelle vlucht voor zijn vijanden zeer van pas komen. De snelste hazen kunnen naar verluidt een snelheid van 70 km/u bereiken. Er bestaan heel wat verschillende soorten hazen, maar hun gemiddelde lengte bedraagt zo’n 60 cm. Ze zijn gewoonlijk grijsachtig of bruinachtig van kleur.

De haas mocht volgens de Mozaïsche wet niet worden gegeten en wordt een herkauwer genoemd (Le 11:4, 6; De 14:7). Hazen en konijnen hebben uiteraard geen samengestelde of uit meer afdelingen bestaande maag en brengen hun voedsel niet terug in de bek om het te herkauwen — kenmerken die geassocieerd worden met de dieren die door de wetenschap tot de herkauwers of de ruminantia worden gerekend. Hoewel het Hebreeuwse woord dat hier voor herkauwen wordt gebruikt letterlijk „naar boven brengen” betekent, moet men in gedachte houden dat de hedendaagse wetenschappelijke classificatie niet de basis vormde voor wat de Israëlieten in Mozes’ tijd onder ’herkauwen’ verstonden. Er bestaat daarom geen deugdelijke grond om, zoals veel critici doen, de nauwkeurigheid van het bijbelse verslag te beoordelen naar deze nauw begrensde, tamelijk recente opvatting van wat een herkauwend dier is.

In het verleden beschouwden commentators die in de inspiratie van de bijbel geloofden, deze formulering van de Wet niet als een vergissing. In The Imperial Bible-Dictionary wordt het volgende opgemerkt: „Het is duidelijk dat de haas het voedsel dat hij op een bepaald moment tot zich genomen heeft, in rust steeds opnieuw kauwt, en dit heeft men over het algemeen altijd als herkauwen beschouwd. Zelfs onze dichter Cowper, een zorgvuldig waarnemer van natuurverschijnselen, die zijn observaties omtrent drie door hem tam gemaakte hazen op schrift heeft gesteld, bevestigt dat ze ’de hele dag, tot de avond toe, herkauwden’.” — Onder redactie van P. Fairbairn, Londen, 1874, Deel I, blz. 700.

Wetenschappelijke waarnemingen bij hazen en konijnen in recentere jaren wijzen er echter op dat aan dit schijnbare herkauwen nog veel meer vastzit. François Bourlière schrijft in The Natural History of Mammals (1964, blz. 41): „De dubbele spijsvertering [koprofagie], waarbij het voedsel tweemaal in plaats van slechts eenmaal de darm passeert, schijnt bij konijnen en hazen een algemeen voorkomend verschijnsel te zijn. Tamme konijnen eten hun ’s nachts afgescheiden uitwerpselen gewoonlijk op en slikken ze zonder te kauwen door; de volgende morgen vormen deze wel de helft van de totale maaginhoud. Bij het wilde konijn vindt de dubbele spijsvertering tweemaal per dag plaats, en hetzelfde wordt over de Europese haas bericht. . . . Men vermoedt dat de dieren op deze wijze van grote hoeveelheden vitamine B worden voorzien, die door bacteriën in het voedsel in de dikke darm worden geproduceerd.” Over dit verschijnsel wordt in Mammals of the World (door E. P. Walker, 1964, Deel II, blz. 647) opgemerkt: „Dit komt wellicht overeen met het ’herkauwen’ van ruminantia [herkauwende zoogdieren].” — Zie HERKAUWEN; ook Grzimeks Het leven der dieren, Deel XII, blz. 491.