Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hallel

Hallel

(ha̱llel).

Een lofzang voor Jehovah. De Psalmen 113 t/m 118 worden in joodse geschriften als het „Egyptische hallel” aangeduid. Volgens de misjna werd dit hallel in de tempel en in de synagogen gezongen ter gelegenheid van het Pascha (Pesahim 10:5-7), het pinksterfeest, het Loofhuttenfeest en het Inwijdingsfeest (Sukkah 4:8; Taʽanit 4:5). Bij de viering van het Pascha in de huiselijke kring werd het eerste deel van dit hallel (hetzij Psalm 113 [volgens de school van Sjammai] of Psalm 113 en 114 [school van Hillel]) voorgedragen nadat de tweede beker wijn was ingeschonken en de betekenis van het Pascha was verklaard. Het hallel werd nadat de vierde beker wijn ingeschonken was, helemaal ten einde gezongen. Naar verluidt werd het „grote hallel” (dat naar men aanneemt hetzij enkel uit Psalm 136 bestond of uit Psalm 120–136 of Psalm 135:4–136:26) bij vreugdevolle gelegenheden gezongen en ook door hen die bij de viering van het Pascha nog een vijfde beker wijn dronken.