Hals, nek
Het deel van het lichaam bij mens en dier dat het hoofd (de kop) met de romp verbindt. De Hebreeuwse termen voor hals of nek doen blijkbaar de breekbare skeletstructuur ervan uitkomen (Ex 13:13; 1Sa 4:18) of hebben betrekking op het achterste deel van de hals, de nek (Ge 49:8; Joz 10:24). In de bijbel worden deze woorden meermalen in figuurlijke zin gebruikt.
In het Hebreeuws werd over iemand die overwonnen was en vluchtte, letterlijk gezegd dat hij de vijand de „nek” (vgl. Joz 7:8) had toegekeerd. ’De hand op de nek van zijn vijanden te hebben’, betekende derhalve hen overwonnen of onderworpen te hebben (Ge 49:8; 2Sa 22:41; Ps 18:40). Een soortgelijke betekenis is op Egyptische en Assyrische monumenten te zien, waarop strijdtonelen staan afgebeeld waarin heersers hun vijanden op de nek treden. Ook Jozua beval zijn legeraanvoerders: „Treedt naar voren. Zet uw voet op de nek van deze koningen.” — Joz 10:24.
Een juk op de hals te hebben, betekende slavernij, onderwerping of knechtschap (Ge 27:40; Jer 30:8; Han 15:10). De veelvuldig voorkomende uitdrukkingen „hardnekkig” en ’verharde nek’ duiden op een opstandige en weerspannige geest. „Een man die herhaaldelijk is terechtgewezen maar zijn nek verhardt, zal plotseling gebroken worden, en dat zonder genezing”, zegt de Schrift als een waarschuwing voor ons. — Sp 29:1; De 9:6, 13; 31:27; 2Kon 17:14; Ps 75:5; Jes 48:4.
De belangrijkheid van het strenge onderricht en het gezag van de ouders (en in verband daarmee ook de uitnemende waarde van Gods geboden en wetten) wordt beklemtoond door de vermaning ’ze om de hals te binden’, waar men mooie en kostbare sieraden droeg (Sp 1:8, 9; 3:1-3; 6:20, 21). Met gerekte hals rondlopen, kan een teken van hoogmoed zijn. — Jes 3:16.
Keel. Het Hebreeuwse woord voor „keel” heeft kennelijk betrekking op het voorste gedeelte van de hals, waarin zich de organen voor het spreken en het slikken bevinden (Ps 149:6; Jer 2:25). De bijbel zegt over goddeloze mannen die liegen en bloed vergieten: „In hun mond is niets betrouwbaars; . . . hun keel is een geopende grafstede.” — Ps 5:9; Ro 3:13.