Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Handwassing

Handwassing

In de oudheid werden de handen bij het wassen meestal niet in een met water gevuld vat gedompeld, maar met water overgoten. Het vuile water liep dan in een vat of een bekken waarboven men de handen hield. — Vgl. 2Kon 3:11.

De Wet schreef voor dat de priesters voordat zij bij het altaar dienst deden of de tent der samenkomst binnengingen, hun handen en hun voeten wasten bij het koperen bekken dat tussen het heiligdom en het altaar stond (Ex 30:18-21). De Wet bepaalde ook dat indien een vermoorde werd aangetroffen en niet vastgesteld kon worden wie de moordenaar was, de oudere mannen van de stad die het dichtst bij de plaats lag waar de vermoorde was gevonden, een jonge koe moesten nemen waarmee nog niet was gewerkt of die niet in een juk getrokken had, en het dier in een stroomdal waarin water vloeide, de nek moesten breken. Daarna moesten de oudere mannen hun handen boven de jonge koe wassen om hun onschuld inzake de moord te betuigen (De 21:1-8). Volgens de Wet werd iemand ook als onrein beschouwd wanneer hij door iemand werd aangeraakt die een vloeiing had maar zijn handen niet had afgespoeld. — Le 15:11.

David wilde moreel reine handen hebben om voor Jehovah’s altaar te kunnen aanbidden (Ps 26:6). Pilatus daarentegen probeerde vergeefs zich van de bloedschuld in verband met de dood van Jezus te reinigen door ten aanschouwen van het volk zijn handen te wassen. Maar in werkelijkheid kon hij zich hierdoor niet aan de verantwoordelijkheid voor Jezus’ dood onttrekken, aangezien hij, en niet de joelende menigte, de autoriteit bezat om het vonnis te bepalen. — Mt 27:24.

De schriftgeleerden en Farizeeën in de 1ste eeuw G.T. achtten het wassen van de handen zeer belangrijk en verweten Jezus Christus dat zijn discipelen de overleveringen van de mannen uit vroeger tijden overtraden door hun handen niet te wassen voordat zij een maaltijd gebruikten. Hierbij ging het niet om het gewone wassen van de handen uit hygiënisch oogpunt, maar om handwassing als een ceremonie. „De Farizeeën en alle joden eten niet zonder eerst hun handen tot aan de elleboog te hebben gewassen” (Mr 7:2-5; Mt 15:2). De Babylonische talmoed (Sotah 4b) stelt iemand die met ongewassen handen eet, op één lijn met iemand die betrekkingen heeft met een hoer, en verklaart dat iemand die het wassen van de handen als onbelangrijk beschouwt, „uit de wereld weggerukt” zal worden. — Zie BADEN.