Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Har–Magedon

Har–Magedon

(Har–Ma̱gedon) [uit het Hebr.: Berg van Megiddo].

Deze naam houdt rechtstreeks verband met „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”. De term heeft specifiek betrekking op de toestand of de situatie waartoe „de koningen van de gehele bewoonde aarde” worden bijeengebracht in oppositie tegen Jehovah en zijn koninkrijk onder Jezus Christus. In enkele vertalingen wordt de term met „Armaged(d)on” weergegeven (Opb 16:14, 16, SV; Belgische PB). De naam Har–Magedon, die uit het Hebreeuws stamt, betekent eenvoudig „Berg van Megiddo”.

Een letterlijke „berg van Megiddo” schijnt er voor of in de dagen van de apostel Johannes, die het visioen optekende, noch binnen noch buiten de grenzen van het Beloofde Land te hebben bestaan. Derhalve ontleent Har–Magedon zijn betekenis kennelijk aan de gebeurtenissen die zich rond de oude stad Megiddo afspeelden.

De stad Megiddo lag enkele kilometers ten ZO van het Karmelgebergte. Ze overzag de Vlakte van Esdrelon (Jizreël) en beheerste de belangrijkste handelsroutes en militaire wegen die van het N naar het Z en van het O naar het W liepen. Deze Kanaänitische stad werd aanvankelijk door Jozua veroverd (Joz 12:7, 8, 21). Niet ver daarvandaan werd later Jabins leger onder bevel van Sisera vernietigd. Jehovah bediende zich daar van natuurkrachten om het Israëlitische leger onder aanvoering van Barak steun te verlenen. Het verslag zegt: „Barak [daalde] met tienduizend man achter zich aan de berg Tabor af. Toen bracht Jehovah Sisera met al zijn strijdwagens en het hele kamp door de scherpte van het zwaard in verwarring vóór Barak. Ten slotte klom Sisera van de wagen en sloeg te voet op de vlucht. En Barak achtervolgde de strijdwagens en het kamp tot aan Haroseth der natiën, zodat het hele kamp van Sisera door de scherpte van het zwaard viel. Ook niet één bleef er over.” — Re 4:14-16.

Na de overwinning hieven Barak en de profetes Debora een lied aan dat gedeeltelijk als volgt luidde: „Koningen kwamen, zij streden; het was toen dat de koningen van Kanaän streden te Taänach bij de wateren van Megiddo. Gewin aan zilver namen zij niet mee. Van de hemel uit streden de sterren, van hun banen uit streden ze tegen Sisera. De stroom Kison spoelde hen weg, de stroom uit de oudheid, de stroom Kison. Gij hebt vervolgens sterkte vertrapt, o mijn ziel. Het was toen dat de hoeven der paarden stampten vanwege de galop, de galop van zijn hengsten.” — Re 5:19-22.

In Megiddo stierf koning Ahazia van Juda, nadat hij op bevel van Jehu dodelijk verwond was (2Kon 9:27). Daar werd koning Josia van Juda in een krachtmeting met farao Necho gedood (2Kon 23:29, 30). Volgens de wereldlijke geschiedenis was het gebied rondom Megiddo wegens zijn strategische ligging ook het toneel van grote veldslagen tussen andere natiën. ’In de vlakte van Esdrelon hebben joden, heidenen, Saracenen, kruisvaarders, Egyptenaren, Perzen, Druzen, Turken en Arabieren hun tenten opgeslagen.’ — Word Studies in the New Testament, door M. R. Vincent, 1957, Deel II, blz. 542.

Het verslag in de Openbaring beschrijft hoe de gecombineerde strijdkrachten van de koningen der aarde worden vergaderd „tot de plaats [Gr.: een vorm van toʹpos] die in het Hebreeuws Har–Magedon wordt genoemd” (Opb 16:16). In de bijbel kan toʹpos betrekking hebben op een letterlijke plaats (Mt 14:13, 15, 35), op een gelegenheid of „kans” die iemand heeft (Han 25:16), of op een figuurlijk gebied, een toestand of een situatie (Opb 12:6, 14). De „plaats” waarheen de gecombineerde strijdkrachten der aarde optrekken, moet met het oog op de context in laatstgenoemde betekenis worden opgevat.

„De oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–Magedon is geen gebeurtenis die tot het verleden behoorde, maar wordt in de Openbaring beschreven als iets wat ten tijde dat Johannes het visioen ontving, nog in de toekomst lag. Er wordt getoond dat de koningen tot Har–Magedon worden vergaderd als gevolg van het uitgieten van de zesde van de zeven schalen, die de „laatste” plagen bevatten waardoor de toorn van God tot een einde wordt gebracht (Opb 15:1; 16:1, 12). Dat de oorlog te Har–Magedon verder nauw met Christus’ tegenwoordigheid verweven is, blijkt ook hieruit dat de waarschuwing dat Christus als een dief komt, tussen vers 14 en 16 van Openbaring hoofdstuk 16 staat.

Het wereldomvattende aspect van de oorlog wordt in de context beklemtoond, aangezien de tegenstanders van Jehovah worden aangeduid als „de koningen van de gehele bewoonde aarde”, die door de „door demonen geïnspireerde uitingen” worden gemobiliseerd. — Opb 16:14.

Iets verderop zegt Johannes: „En ik zag het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers vergaderd om de oorlog te voeren tegen degene die op het paard zat en tegen zijn leger” (Opb 19:19). Dit hoofdstuk identificeert de op een wit paard gezeten aanvoerder van de hemelse legers als iemand die „Getrouw en Waarachtig” en „Het Woord van God” wordt genoemd (Opb 19:11-13). Derhalve is Jezus Christus, Het Woord, degene die als de bevelhebber van Gods hemelse legers optreedt (Jo 1:1; Opb 3:14). Een verder bewijs dat Christus de hemelse strijdkrachten aanvoert, zijn de woorden: „Dezen [de aardse strijdkrachten] zullen strijden tegen het Lam [Jezus Christus (Jo 1:29)], maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen.” — Opb 17:13, 14.

Zoals het visioen in Openbaring hoofdstuk 19 onthult, wordt Jezus Christus, Het Woord van God, in deze oorlog alleen door hemelse legers ondersteund, hetgeen te kennen geeft dat geen van Jehovah’s christelijke dienstknechten op aarde aan de strijd zal deelnemen. Dit strookt met de woorden van Jezus Christus in Mattheüs 26:52, waaruit blijkt dat zijn discipelen niet hun toevlucht nemen tot wapens van een letterlijke oorlogvoering. (Vgl. Ex 14:13, 14; 2Kr 20:15, 17, 22, 23; Ps 2:4-9.) De vogels die in het midden van de hemel vliegen, zullen zich aan de lijken van de neergevelden vergasten. — Opb 19:11-21.

Har–Magedon is derhalve niet slechts een strijd tussen mensen, maar een oorlog waaraan Gods onzichtbare legers zullen deelnemen. Deze oorlog is onafwendbaar en zal plaatsvinden op een tijd die is bepaald door Jehovah God, die „doet naar zijn eigen wil onder het heerleger van de hemel en de bewoners der aarde”. — Da 4:35; zie ook Mt 24:36.