Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hardlopers

Hardlopers

Snelle koeriers te voet of dienaren van een vooraanstaand persoon die voor zijn wagen uit liepen. Het woord is een vertaling van het tegenwoordig deelwoord van het Hebreeuwse werkwoord roets, dat „lopen” of „hardlopen” betekent. Het wordt in sommige vertalingen weergegeven met „soldaten [te voet]”, „wachten” en „trawanten” (begeleiders, lijfwacht). Maar een andere Hebreeuwse uitdrukking, namelijk ragh·liʹ of, vollediger, ʼisj ragh·liʹ, heeft de betekenis van „voetgangers” of „mannen (man) te voet”.

De term kan betrekking hebben op elke snelle boodschapper of snelvoetige persoon, zoals bijvoorbeeld Asaël, de broer van Joab, en Ahimaäz, de zoon van Zadok (2Sa 2:18; 18:19, 23, 27). Elia rende bij één gelegenheid misschien wel zo’n 30 km van de Karmel naar Jizreël voor koning Achabs wagen uit. Dit was mogelijk omdat ’de hand van Jehovah op Elia bleek te zijn’. — 1Kon 18:46.

Officiële hardlopers waren snelvoetige mannen die waren uitgekozen om voor de wagen van de koning uit te lopen. Toen Absalom en later ook Adonia een samenzwering op touw zetten om het koningschap te bemachtigen, lieten zij vijftig hardlopers voor hun wagen uit lopen om hun snode plan prestige en waardigheid te verlenen (2Sa 15:1; 1Kon 1:5). Hardlopers fungeerden als de persoonlijke garde van de koning, ongeveer overeenkomend met een lijfwacht in deze tijd (1Sa 22:17; 2Kon 10:25). Zij dienden als wachten aan de ingang van het huis van de koning en vergezelden de koning van zijn huis naar de tempel (1Kon 14:27, 28; 2Kon 11:6-8, 11; 2Kr 12:10). Zij brachten boodschappen van de koning over (2Kr 30:6). In de dagen van de Perzische koning Ahasveros werden koeriers te voet blijkbaar vervangen door mannen die op snelle postpaarden reden. — Es 3:13, 15; 8:10, 14.

Illustratief gebruik. In de christelijke Griekse Geschriften wordt slechts een enkele maal melding gemaakt van hard of snel lopen louter uit haast (Mt 28:8; Mr 9:15, 25; 10:17; Jo 20:2). De apostel Paulus gebruikte hardlopen echter als illustratie. Hij schreef aan de gemeente in Korinthe: „Weet gij niet dat de hardlopers in een wedloop allen hardlopen, maar dat slechts één de prijs ontvangt? Loopt zo dat gij hem moogt behalen. Bovendien oefent iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, zelfbeheersing in alle dingen. Nu doen zij het natuurlijk om een vergankelijke kroon te verkrijgen, maar wij een onvergankelijke. Daarom is de wijze waarop ik hardloop, niet onzeker; de wijze waarop ik mijn slagen richt, is dusdanig dat ik niet in de lucht sla; maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.” — 1Kor 9:24-27.

Deelnemers aan de Griekse spelen werden aan een intensieve training en een strenge discipline onderworpen; er werd nauwgezet op hun eetgewoonten en gedrag gelet. De kamprechters hielden strikt de hand aan de regels van de wedloop. Wanneer een hardloper als eerste aankwam maar zich niet aan de regels had gehouden, had hij tevergeefs gelopen, zoals de apostel het uitdrukte: „Bovendien wordt iemand, ook als hij kampt in de spelen, niet gekroond indien hij niet volgens de regels heeft gekampt” (2Ti 2:5). Hardlopers hielden het oog gericht op de prijs, die bij de finish lag. Paulus ’liep’ op deze doelbewuste manier en zette zich er met hart en ziel voor in (Ga 2:2; Fil 2:16; 3:14). Tegen het einde van zijn leven kon hij zeggen: „Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard. Van nu af is voor mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid.” — 2Ti 4:7, 8.

Toen Paulus besprak hoe God te werk ging bij het uitkiezen van degenen die het geestelijke Israël vormen, legde hij uit dat de Israëlieten naar het vlees zich op hun vleselijke verwantschap met Abraham beriepen (Ro 9:6, 7, 30-32). Zij dachten dat zij de uitverkorenen waren, en zij ’liepen hard’, dat wil zeggen, zij streefden rechtvaardigheid na, maar op de verkeerde manier. Daar zij hun rechtvaardigheid door hun eigen werken tot stand trachtten te brengen, onderwierpen zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God (Ro 10:1-3). Paulus vestigt er de aandacht op dat God het vleselijke Israël terecht als natie verwierp en een geestelijk Israël vormde. In verband met dit thema verklaart hij: „Het [hangt] dus niet af van degene die wenst, noch van degene die hardloopt, maar van God, die barmhartig is.” — Ro 9:15, 16.