Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Heilig geheim

Heilig geheim

Iets wat zijn oorsprong vindt bij God, pas op Gods bestemde tijd onthuld wordt en alleen geopenbaard wordt aan wie hij het wil bekendmaken.

Het met „heilig geheim” vertaalde Griekse woord mu·steʹri·on heeft hoofdzakelijk betrekking op dat wat aan ingewijden bekend is. Bij de oude mysteriereligies die in de tijd van de vroege christelijke gemeente floreerden, moesten degenen die aan de mysterievieringen wensten deel te nemen, zich aan een inwijdingsrite onderwerpen. Oningewijden mochten noch aan de zogenoemde sacrale handelingen deelnemen noch daarin onderricht worden. De ingewijden waren door een zwijggelofte verplicht de geheimen niet te onthullen. Het woord had echter ook een profane betekenis en werd in het dagelijks leven gebruikt, bijvoorbeeld voor een persoonlijk geheim, een geheim tussen vrienden, familiegeheimen. De apostel Paulus gebruikte de lijdende vorm van muʹe·o in de laatstgenoemde betekenis toen hij zei: „Ik [heb] van beide het geheim geleerd [lett.: Ik ben in geheimen ingewijd]: verzadigd te zijn en honger te lijden, overvloed te hebben en gebrek te lijden.” — Fil 4:12.

Onderscheiden van de mysteriereligies. In Vine’s Expository Dictionary of Old and New Testament Words wordt over het Griekse woord mu·steʹri·on gezegd: „In het [Nieuwe Testament] duidt het niet op het mysterieuze . . ., maar op het voor het natuurlijke bevattingsvermogen onbegrijpelijke, dat alleen door Goddelijke openbaring kenbaar gemaakt kan worden en op de door God bestemde wijze alsook op de door hem vastgestelde tijd kenbaar wordt gemaakt, en slechts aan hen die door Zijn Geest verlicht zijn. In de gewone betekenis duidt een geheim op achtergehouden kennis; in de schriftuurlijke betekenis duidt het op geopenbaarde waarheid. Daarom worden met dit begrip vooral uitdrukkingen als ’bekendgemaakt’, ’openbaar gemaakt’, ’geopenbaard’, ’gepredikt’, ’begrijpen’ en ’uitdeling’ verbonden.” — 1981, Deel 3, blz. 97.

De heilige geheimen van God en andere in de bijbel genoemde „mysteries”, zoals het geheim inzake Babylon de Grote, zijn derhalve dingen die niet voor altijd verborgen moeten blijven, maar die door Jehovah God op zijn tijd geopenbaard zullen worden aan hen die naar hem opzien en aan wie hij ze wil openbaren. De apostel Paulus bespreekt dit aspect van de kwestie in 1 Korinthiërs 2:6-16. Hij spreekt daar over het ’heilige geheim’ van God als „verborgen wijsheid”, die door middel van Gods geest aan zijn christelijke dienstknechten geopenbaard wordt. Het is iets wat niet doorgrond kan worden door de geest van de wereld of de menselijke wijsheid van fysieke mensen, maar alleen begrepen wordt door degenen die „geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren”, zodat zij erover kunnen spreken. Jezus Christus had reeds eerder tot zijn discipelen gezegd: „Aan u is het heilige geheim [Gr.: mu·steʹri·on] van het koninkrijk Gods gegeven, maar voor hen die buiten zijn, geschieden alle dingen door middel van illustraties, opdat zij, ofschoon zij kijken, wel kijken, maar toch niet zien, en ofschoon zij horen, wel horen, maar toch de betekenis ervan niet begrijpen, noch zich ooit omkeren en vergeving ontvangen.” — Mr 4:11, 12; Mt 13:11-13; Lu 8:10.

Er bestaat een groot onderscheid tussen het heilige geheim van God en de geheimen van de mysteriereligies. Ten eerste wat de inhoud ervan betreft: Gods geheim is goed nieuws, geen leugen of door mensen verzonnen bedrog (Jo 8:31, 32, 44; Kol 1:5; 1Jo 2:27). Ten tweede mogen degenen die worden uitgekozen om het heilige geheim van God te begrijpen, het niet voor zichzelf houden, maar moeten zij het op zo groot mogelijke schaal bekendmaken en publiceren. Dit blijkt, zoals reeds is gezegd, uit het feit dat de bijbel in verband met „het heilige geheim van het goede nieuws” uitdrukkingen gebruikt als „gepredikt”, „bekendgemaakt”, „openbaar gemaakt”, alsook „spreken”. Ware christenen deden hun uiterste best om dit goede nieuws, dat een begrip omtrent het heilige geheim bevatte, in „heel de schepping die onder de hemel is” te prediken (1Kor 2:1; Ef 6:19; Kol 1:23; 4:3, 4). God bepaalt wie het niet verdienen het geheim te verstaan en onthoudt hun het begrip daaromtrent. God gaat daarbij niet partijdig te werk, maar wegens „de ongevoeligheid van hun hart” onthult hij hun zijn heilige geheim niet. — Ef 4:17, 18.

Christus staat centraal. Aangezien „het getuigenis afleggen omtrent Jezus . . . tot profeteren inspireert”, moet Christus centraal staan in „het heilige geheim van God” (Opb 19:10; Kol 2:2). Al Gods „heilige geheimen” hebben met zijn Messiaanse koninkrijk te maken (Mt 13:11). De apostel Paulus schrijft aan medechristenen: „Zorgvuldig verborgen in hem zijn alle schatten van wijsheid en van kennis” en „in hem woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk”. — Kol 2:2, 3, 9.

Paulus noemde zichzelf een beheerder van „heilige geheimen Gods” (1Kor 4:1). Hij sprak over het inzicht dat hij „in het heilige geheim van de Christus” had (Ef 3:1-4). Hij verklaarde dat dit heilige geheim de verborgen wijsheid was, die God vóór de samenstelsels van dingen had voorbestemd (1Kor 2:7). De verkondiging van het mysterie of „het heilige geheim van God” begon met Jehovah’s profetie in Genesis 3:15. Eeuwenlang zagen mannen des geloofs uit naar het „zaad” der belofte, dat de mensheid van zonde en dood zou bevrijden, maar het was hun niet volledig duidelijk wie het „zaad” zou zijn en hoe dit „zaad” zou komen en bevrijding zou bewerkstelligen. Het werd pas duidelijk toen Christus kwam en ’licht op leven en onverderfelijkheid wierp door middel van het goede nieuws’ (2Ti 1:10). Toen begon het mysterie inzake het ’zaad van de vrouw’ begrepen te worden.

Het Messiaanse koninkrijk. Paulus geeft in zijn brieven een volledig beeld van de openbaring van het heilige geheim van de Christus. In Efeziërs 1:9-11 spreekt hij erover dat God „het heilige geheim” van zijn wil heeft bekendgemaakt en zegt: „Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij bij zichzelf had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur te hebben, om namelijk alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen in de hemelen en de dingen op de aarde. Ja, in hem, in eendracht met wie wij ook tot erfgenamen werden aangesteld, doordat wij werden voorbestemd overeenkomstig het voornemen van hem die alle dingen werkzaam doet zijn naar het raadsbesluit van zijn wil.” Dit „heilige geheim” heeft te maken met een regering, het Messiaanse koninkrijk van God. „De dingen in de hemelen” waar Paulus het over heeft, zijn de toekomstige erfgenamen van dat hemelse koninkrijk met Christus. „De dingen op de aarde” zullen de aardse onderdanen van dat koninkrijk zijn. Jezus zette tegenover zijn discipelen uiteen dat het heilige geheim met het Koninkrijk te maken had toen hij tot hen zei: „Aan u is het heilige geheim van het koninkrijk Gods gegeven.” — Mr 4:11.

Omvat ook de gemeente. De kennis omtrent het heilige geheim omvat vele aspecten. De apostel verschafte verdere details toen hij uiteenzette dat het heilige geheim ook de gemeente omvat, waarvan Christus het Hoofd is (Ef 5:32; Kol 1:18; Opb 1:20). De leden van de gemeente zijn zijn medeërfgenamen, die met hem deelgenoten van het Koninkrijk zijn (Lu 22:29, 30). Zij worden zowel uit de joden als uit de niet-joden genomen (Ro 11:25; Ef 3:3-6; Kol 1:26, 27). Dit aspect van „het heilige geheim” kon pas duidelijk worden bekendgemaakt nadat Petrus in 36 G.T. de opdracht had gekregen de heiden Cornelius te bezoeken en had gezien hoe Cornelius en zijn heidense huisgenoten de gaven van de heilige geest ontvingen (Han 10:34, 44-48). In een brief aan christenen uit de heidenen schreef Paulus: „Gij [waart] . . . zonder Christus . . ., vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte, en gij hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. Maar nu zijt gij die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus” (Ef 2:11-13). Door de wijze waarop God met de gemeente handelde, werd ’aan de regeringen en de autoriteiten in de hemelse gewesten de rijkgevarieerde wijsheid van God’ bekendgemaakt. — Ef 3:10.

Volgens een in de Openbaring aan Johannes getoond visioen bestaat deze gemeente uit 144.000 personen, die „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam”. Zij staan met het Lam, Jezus Christus, op de berg Sion, waar zich de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem,” bevindt. In het aardse Jeruzalem uit de oudheid bevond zich „Jehovah’s troon”, waarop de koningen uit de geslachtslijn van David zaten; ook de tempel van Jehovah was daar. In het hemelse Jeruzalem zit Jezus Christus op de troon, en zijn loyale met de geest gezalfde volgelingen regeren met hem in zijn koninkrijk (Opb 14:1, 4; Heb 12:22; 1Kr 29:23; 1Pe 2:4-6). Hun opwekking tot onsterfelijkheid en onverderfelijkheid gedurende Christus’ tegenwoordigheid vormt één aspect van de wijze waarop God met de gemeente handelt, „een heilig geheim” op zich. — 1Kor 15:51-54.

Het heilige geheim van godvruchtige toewijding. Paulus schreef aan Timotheüs: „Ik schrijf u deze dingen, . . . opdat gij weet hoe gij u behoort te gedragen in Gods huisgezin, dat de gemeente van de levende God is, een pilaar en ondersteuning van de waarheid. Ja, het heilige geheim van deze godvruchtige toewijding is, zoals algemeen wordt erkend, groot: ’Hij [Jezus Christus] werd openbaar gemaakt in het vlees, werd rechtvaardig verklaard in geest, is verschenen aan engelen, werd gepredikt onder natiën, werd geloofd in de wereld, werd opgenomen in heerlijkheid.’” — 1Ti 3:14-16.

„De gemeente van de levende God” had de waarheid en bezat een nauwkeurige kennis omtrent het mysterie of „het heilige geheim” van de ware godvruchtige toewijding; ze bezat niet alleen de vorm maar ook de kracht van deze godvruchtige toewijding. (Zie in tegenstelling daarmee 2Ti 3:5.) Derhalve kon ze te midden van een wereld van dwaling en valse religie met haar ’mysteries’, die voor Satan en de door hem verblinde personen heilig zijn (2Kor 4:4), de „pilaar en ondersteuning van de waarheid” zijn. Jezus Christus zelf is Degene wiens godvruchtige toewijding in de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften voorzegd en beschreven werd. Nadat Gods soevereiniteit was aangevochten en de rechtschapenheid van de mens in twijfel was getrokken, bleef het eeuwenlang een mysterie of ’heilig geheim’ of ook maar iemand op wie de Duivel druk zou uitoefenen, volledige, onwankelbare en smetteloze godvruchtige toewijding aan de dag zou blijven leggen. Wie zou, zo er al iemand zou zijn, onder beproeving staande kunnen blijven en geheel en al rein, zondeloos en smetteloos zijn exclusieve toewijding jegens Jehovah kunnen handhaven? De vraag wie het ’zaad van de vrouw’ zou zijn dat de kop van de Slang zou verpletteren, hield daarmee verband. Dit zou volledig geopenbaard worden wanneer het volgende in Christus werd vervuld: „Hij werd openbaar gemaakt in het vlees, werd rechtvaardig verklaard in geest, is verschenen aan engelen, werd gepredikt onder natiën, werd geloofd in de wereld, werd opgenomen in heerlijkheid” (1Ti 3:16; 6:16). Dit was beslist iets groots. De belangrijke kwestie van godvruchtige toewijding draaide om de ene persoon, Jezus Christus. Wat was Christus’ loopbaan van godvruchtige toewijding toch groots! Wat vloeit hier een zegen voor de mensheid uit voort en hoezeer wordt Jehovah’s naam erdoor verheerlijkt! — Zie GODVRUCHTIGE TOEWIJDING.

Het wordt tot een einde gebracht. In het visioen dat de apostel Johannes had, werd hem gezegd: „In de dagen waarin de zevende engel zich laat horen, wanneer hij op het punt staat op zijn trompet te blazen, wordt het heilige geheim van God overeenkomstig het goede nieuws dat hij aan zijn eigen slaven, de profeten, heeft bekendgemaakt, inderdaad tot een einde gebracht” (Opb 10:7). De voleinding van het heilige geheim hangt nauw samen met het trompetgeschal van de zevende engel, waarna in de hemel de aankondiging volgt: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid” (Opb 11:15). Bijgevolg is het heilige geheim van God voleindigd wanneer Jehovah door bemiddeling van zijn Messias, of Christus, als Koning begint te regeren. Jezus Christus sprak vaak met zijn discipelen, Gods „slaven”, over het koninkrijk van God en zei dat het „goede nieuws van het koninkrijk” tot het einde (Gr.: teʹlos) van „het samenstel van dingen” gepredikt zou worden. Dit betekent dat het „goede nieuws” dat na ’de voleinding van het heilige geheim van God’ wordt gepredikt, ook datgene omvat wat de stemmen in de hemel aankondigden: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden.” — Mt 24:3, 14.

Zie voor het ’mysterie der wetteloosheid’ (2Th 2:7), MENS DER WETTELOOSHEID. Zie voor „Mysterie: ’Babylon de Grote’” (Opb 17:5), BABYLON DE GROTE.