Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Heman

Heman

(He̱man).

1. Een van de vier wijze mannen die weliswaar grote wijsheid bezaten, maar door koning Salomo in wijsheid werden overtroffen. Heman, Kalkol en Darda worden aangeduid als „de zonen van Mahol”, een uitdrukking die volgens sommigen betrekking heeft op een gezelschap van dansers of musici (1Kon 4:31). Volgens 1 Kronieken 2:3-6 was Heman een nakomeling van Juda via Zera. In het opschrift van Psalm 88 wordt hij een „Ezrahiet” genoemd, wat blijkbaar eenvoudig een ander woord is voor „Zerahiet”. — Zie EZRAHIET.

2. Zoon van Joël en kleinzoon van de profeet Samuël uit de familie der Kehathieten; een Levitische zanger en cimbalist tijdens de regering van David en van Salomo (1Kr 6:33; 15:17-19; 2Kr 5:11, 12). De vader van veertien zonen en drie dochters; hij leidde zijn gezin bij de zang in het huis van Jehovah. Hijzelf stond echter net als Asaf en Jeduthun onder de directe leiding van de koning. — 1Kr 25:1, 4-6.