Hen (II)
[Gr.: orʹnis].
In de Hebreeuwse Geschriften wordt de kip of het huishoen (Gallus domesticus) niet genoemd, maar in de christelijke Griekse Geschriften zei Jezus Christus dat hij de onontvankelijke inwoners van Jeruzalem had willen vergaderen zoals een hen haar kuikens onder haar beschermende vleugels vergadert (Mt 23:37; Lu 13:34). Het in dit geval gebruikte Griekse woord (orʹnis) is een soortnaam en kan dus op elke vogel, in het wild levend of gedomesticeerd, betrekking hebben. Maar in het Attische Grieks werd er gewoonlijk een hen mee bedoeld, want kippen waren het meest voorkomende en nuttigste pluimvee. Jezus’ vermelding van een zoon die zijn vader om een ei vraagt (Lu 11:11, 12), geeft te kennen dat de kip of het huishoen destijds in Palestina algemeen bekend was. (Zie HAAN.) Van het Griekse woord orʹnis (genitief: orʹni·thos) is het woord „ornithologie” afgeleid, de deelwetenschap van de dierkunde die zich bezighoudt met de bestudering van de vogels.
Volgens bepaalde rabbijnse wetten was het verboden eieren te eten die op de sabbat gelegd waren, aangezien men de mening was toegedaan dat de hen daarvoor werk had moeten verrichten; volgens andere wetten mochten de eieren echter gegeten worden als de hen niet als legkip maar voor de consumptie gehouden werd (Babylonische talmoed, Bezah 2a, b). In de bijbel staan zulke regels niet.