Hesed
(He̱sed) [verkorte vorm van Hasadja, wat „Liefderijke goedheid van Jah; Jah is liefderijke goedheid” betekent].
Een Israëliet wiens zoon een van Salomo’s twaalf gevolmachtigden was, die ieder de opdracht hadden om de koning en zijn huishouding één maand in het jaar van voedsel te voorzien. — 1Kon 4:7, 10.