Hodavja
(Hoda̱vja).
1. Een van de zeven zonen van Eljoënai, een nakomeling van koning Salomo. — 1Kr 3:10, 24.
2. Een van de zeven hoofden van voorvaderlijke huizen van de halve stam Manasse. — 1Kr 5:23, 24.
3. Een Benjaminiet; „zoon van Hassenua” en vader of voorvader van Messulam. — 1Kr 9:7.
4. Een levitisch familiehoofd; 74 van zijn „zonen” (nakomelingen) keerden in 537 v.G.T. uit Babylon terug, en enigen van hen, zo niet allen, dienden als opzichters in verband met de herbouw van de tempel (Ezr 2:1, 2, 40; 3:9). Hodavja wordt in Ezra 3:9 Juda genoemd en in Nehemia 7:43 Hodeva.