Hoer
Een prostituée. De uitdrukking wordt gewoonlijk toegepast op een vrouw die buitenechtelijke seksuele betrekkingen heeft, in de regel tegen de een of andere vorm van betaling. In feite komt het Griekse woord porʹne (hoer; hoereerster; prostituée) van een grondwoord dat „verkopen” betekent (Opb 17:1, vtn.). De Hebreeuwse uitdrukking zō·nahʹ (hoer; prostituée) is afgeleid van het grondwerkwoord za·nahʹ, dat de betekenis heeft van „de hoer spelen; immorele gemeenschap hebben; prostitutie bedrijven; hoereren”. — Zie PROSTITUÉ(E).
Vanaf het begin werd hoererij door God veroordeeld. God zelf stelde in Eden de volmaakte maatstaf voor het huwelijk vast toen hij bij de voltrekking van het huwelijk tussen Adam en Eva zei: „Een man [zal] zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden” (Ge 2:24). Hoewel God hoererij veroordeelde, stond hij wel het concubinaat en polygamie toe, zelfs onder zijn dienstknechten, totdat zijn bestemde tijd zou aanbreken om door bemiddeling van Jezus Christus de volmaakte maatstaf voor het huwelijk te herstellen. Jezus citeerde de bovenstaande woorden van zijn Vader, en de apostel Paulus vestigde er de aandacht op dat deze regel bindend is voor de christelijke gemeente. Hij toonde aan dat een christen die deze regel schendt en zich met een hoer verenigt, „één lichaam” met haar is. — Mt 19:4-9; 1Kor 6:16.
Hoe Gods dienstknechten in de oudheid over hoererij dachten, wordt geïllustreerd in het geval van Juda, de achterkleinzoon van Abraham. Toen het familiehoofd Juda als inwonende vreemdeling in Kanaän verbleef, waar hoererij werd getolereerd, had hij betrekkingen met de als hoer verklede Tamar, de weduwe van zijn zoon Er. Zodra aan het licht kwam dat Tamar als gevolg daarvan zwanger was geworden, werd aan Juda meegedeeld: „Uw schoondochter Tamar heeft de hoer gespeeld, en zie, zij is ook zwanger van haar hoererij.” Juda gaf daarop bevel dat zij verbrand moest worden (d.w.z. eerst zou zij ter dood gebracht en vervolgens als iets verfoeilijks verbrand worden), omdat zij beschouwd werd als iemand die aan Juda’s zoon Selah ten huwelijk beloofd was. Toen de hele waarheid openbaar werd, verontschuldigde Juda zich niet dat hij hoererij had bedreven met iemand die hij voor een hoer had gehouden, maar zei hij over Tamar: „Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Selah heb gegeven.” Hij verontschuldigde Tamar dat zij zo had gehandeld om nakomelingen van Juda te krijgen nadat hij in gebreke was gebleven haar zijn zoon Selah te geven, die een zwagerhuwelijk met haar had moeten aangaan. — Ge 38:6-26.
In de Wet die God aan Israël gaf, werd hoererij veroordeeld, hoewel er hoeren in het land waren Sp 7). De Wet verbood ten strengste dat een Israëlitisch meisje zich prostitueerde (Le 19:29; 21:9). Een Israëlitisch meisje dat hoererij had bedreven en later bij haar huwelijk ten onrechte beweerde maagd te zijn, moest doodgestenigd worden (De 22:20, 21). De betaling die als hoerenloon in ontvangst was genomen, was iets verfoeilijks en was onaanvaardbaar als bijdrage voor het heiligdom van Jehovah. In tegenstelling daarmee was tempelprostitutie bij de heidenen vaak een bron van inkomsten. — De 23:18.
(Rachab, een hoer uit de heidense stad Jericho, gaf tegenover Jehovah van een juiste hartetoestand blijk en hielp de Israëlitische verspieders die door Jozua uitgezonden waren. Vanwege haar geloof en de daarmee in verband staande werken, werd haar leven gespaard. Later ging zij met Salmon, uit de stam Juda, een eerbaar huwelijk aan en werd een voorouder van Jezus Christus. — Joz 2; 6:22-25; Mt 1:1, 5; Jak 2:25.
Toen Jezus Christus op aarde was, sprak hij een vernietigend oordeel uit over de ongelovige overpriesters en de invloedrijke oudere mannen doordat hij zei dat belastinginners en hoeren hun zouden voorgaan in het koninkrijk Gods (Mt 21:23, 31, 32). Deze verachte mensen waren rechtgeaarde personen die op grond van hun geloof in Christus vergeving ontvingen. Niettemin moesten zij eerst hun hoererij opgeven en een rein leven gaan leiden, want degenen die zo immoreel blijven leven, kunnen het Koninkrijk niet beërven. — Ga 5:19-21; Ef 5:5.
Figuurlijk gebruik. De uitdrukking „hoer” wordt ook figuurlijk gebruikt met betrekking tot een persoon, organisatie of natie die beweert Jehovah te aanbidden maar in werkelijkheid andere goden vereert en aanbidt. Jeruzalem werd in deze zin een „hoer” en ging in feite zo ver dat het datgene deed wat voor hoeren ongewoon was: in plaats van betaling te ontvangen, betaalde Jeruzalem heidense natiën om hoererij met haar te bedrijven. — Ez 16:33, 34; zie Ez 23, waar Samaria (dat voor Israël staat) en Jeruzalem (Juda) met prostituées vergeleken worden.
In het boek Openbaring wordt een symbolische hoer beschreven die een scharlakengekleurd wild beest berijdt en op haar voorhoofd de naam „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde” draagt. Met haar ’hebben de koningen der aarde hoererij bedreven’. — Opb 17:1-5; zie BABYLON DE GROTE; HOERERIJ.