Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hongersnood

Hongersnood

Een nijpend gebrek aan voedsel; ook kon geestelijke hongersnood bedoeld zijn, een honger naar het horen van de woorden van Jehovah (Am 8:11). Hongersnood is een van de plagen die over het symbolische Babylon de Grote zullen komen. — Opb 18:8.

Oorzaken en gevolgen van hongersnoden. Droogte, verwoestende hagel (Ex 9:23-25), ongedierte, korenbrand en meeldauw, alsook oorlogen, behoorden in bijbelse tijden tot de algemene oorzaken van hongersnood (Am 4:7-10; Hag 2:17). Vooral sprinkhanen, die soms in enorme zwermen kwamen opzetten, brachten grote schade toe aan het gewas (Ex 10:15). Soms was het probleem niet dat er geen regen viel, maar dat de regen op de verkeerde tijd kwam, bijvoorbeeld tijdens de tarwe- of gerstoogst. — Vgl. Le 26:4; 1Sa 12:17, 18.

Voorbijgaande honger is een natuurlijk gevoel, maar langdurige honger, zoals bij een hongersnood, is zeer schadelijk voor de mentale en fysieke gezondheid. Opvallende lethargie treedt in, de gevoelens raken afgestompt en de denkprocessen worden traag. De geest wordt volledig door het verlangen naar voedsel beheerst. (Vgl. Ex 16:3.) Het zedelijk peil daalt. (Vgl. Jes 8:21.) Extreme honger kan een ontmenselijkende uitwerking hebben en tot diefstal, moord en zelfs kannibalisme leiden. Wegens de verzwakte toestand van de getroffenen gaat hongersnood vaak gepaard met ziekten en epidemieën. — Vgl. De 32:24.

Hongersnoden in de oudheid. De eerste in de geschiedenis vermelde hongersnood is die waardoor Abram (Abraham) gedwongen werd Kanaän te verlaten en als vreemdeling in Egypte te vertoeven (Ge 12:10). In Isaäks tijd deed zich opnieuw een hongersnood voor, maar Jehovah gebood hem om niet naar Egypte te gaan (Ge 26:1, 2). De zeven jaar durende hongersnood waardoor Egypte werd getroffen toen Jozef daar eerste minister en voedselbeheerder was, strekte zich kennelijk tot ver buiten de grenzen van Egypte uit, want er „kwamen mensen van heel de aarde naar Egypte om [voedsel] bij Jozef te kopen”. — Ge 41:54-57.

Hoewel de Egyptische inscripties elke vermelding van Israëls verblijf in Egypte angstvallig vermijden, bestaan er enkele oude Egyptische teksten die gewag maken van hongersnoden die toe te schrijven waren aan het feit dat het waterpeil van de Nijl niet voldoende gestegen was. Volgens één tekst zou de Nijl eens zeven jaar achtereen te weinig gestegen zijn, hetgeen een hongersnood tot gevolg zou hebben gehad. Het verslag vermeldt dat toen de hongersnood voorbij was, er bepaalde stukken land aan de priesters werden gegeven. Hoewel het de vraag is of het document niet moet worden bezien als „een vervalsing die door priesters uit een latere periode is opgesteld om hun aanspraak op territoriale privileges te rechtvaardigen”, kunnen wij er in elk geval uit opmaken dat er volgens één overlevering een periode van zeven magere jaren is geweest. — Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 31.

Voordat de Israëlieten het Beloofde Land binnentrokken, verzekerde Jehovah hun bij monde van Mozes dat zij een overvloed aan voedsel zouden hebben wanneer zij Hem trouw zouden blijven dienen (De 28:11, 12). Hongersnood zou echter een van de verschrikkelijke gevolgen van ontrouw van hun zijde zijn (De 28:23, 38-42). Een hongersnood in de dagen van de rechters bewoog Naomi’s echtgenoot Elimelech van Bethlehem ertoe zich met zijn gezin als vreemdeling in Moab te vestigen (Ru 1:1, 2). Jehovah bracht in de tijd van David een driejarige hongersnood over het land Israël wegens de bloedschuld die in verband met de Gibeonieten op Sauls huis rustte (2Sa 21:1-6). Als antwoord op Elia’s gebed kwam er een drie en een half jaar durende droogte over het ontrouwe Israël, wat tot een zware hongersnood leidde (Jak 5:17; 1Kon 17). Behalve de gewone hongersnoden in de tijd van Elisa was er een hongersnood die ontstond toen de Syriërs Samaria belegerden, waarbij zich naar verluidt zelfs een geval van kannibalisme voordeed. — 2Kon 4:38; 8:1; 6:24-29.

Hoewel Gods profeten waarschuwden dat afvalligheid de dood door honger, pestilentie en het zwaard tot gevolg zou hebben, gaven de ontrouwe Judeeërs er de voorkeur aan het oor te lenen aan hun valse profeten, die hun verzekerden dat zo’n rampspoed niet zou komen (Jer 14:11-18; Ez 5:12-17). Toch bleken de woorden van Gods profeten waar te zijn. De hongersnood in Jeruzalem tijdens de belegering door de Babyloniërs (609–607 v.G.T.) was zo zwaar dat vrouwen hun eigen kinderen kookten en opaten. — Klg 4:1-10; 5:10; 2Kon 25:1-3; Jer 52:4-6; vgl. De 28:51-53.

Bij monde van de profeet Joël waarschuwde Jehovah Israël van tevoren voor een geweldige insektenplaag, waardoor het land zou worden verwoest en er vóór de komst van „de dag van Jehovah” een zware hongersnood zou komen. — Joë 1.

Eeuwen later voorzei Jezus voedseltekorten als onderdeel van het teken waardoor het besluit van „het samenstel van dingen” zou worden gekenmerkt (Mt 24:3, 7; vgl. Opb 6:5, 6). Zoals door Agabus, een christelijke profeet, van tevoren was aangekondigd, vond er ten tijde van keizer Claudius (41–54 G. T.) inderdaad een grote hongersnood plaats (Han 11:28). Enkele jaren daarvoor (42 G.T.) was Egypte, waar veel joden woonden, door een zware hongersnood getroffen. En er kwam „grote nood” over Judea en over Jeruzalem toen de Romeinse legers onder generaal Titus Jeruzalem belegerden en het in 70 G.T. ten slotte verwoestten (Lu 21:23). Josephus bericht over de verschrikkelijke hongersnood die in de stad heerste. De mensen aten leer, gras, hooi, en in één geval heeft een moeder zelfs haar eigen zoon geroosterd en opgegeten (De joodse oorlog, VI, iii, 3, 4). Toen Jezus zulke voedseltekorten echter voorzei, gaf hij te kennen dat hij niet alleen aan gebeurtenissen dacht die aan de verwoesting van Jeruzalem vooraf zouden gaan, maar ook aan wat er zou gebeuren wanneer de tijd zou zijn aangebroken waarop de Zoon des mensen in de heerlijkheid van zijn koninkrijk zou wederkomen. — Lu 21:11, 27, 31; vgl. Opb 6:5, 6.

Geen hongersnood meer. Christus Jezus gaf de verzekering dat God het door zijn getrouwe dienstknechten opgezonden gebed om hun dagelijks brood zou verhoren en dat er zou worden gezorgd voor degenen die Gods koninkrijk op de eerste plaats stellen (Mt 6:11, 33; vgl. Ps 33:19; 37:19, 25). Maar Jezus liet ook uitkomen dat zijn dienstknechten als gevolg van tegenstand en vervolging nu en dan wellicht honger zouden lijden (Mt 25:35, 37, 40). Vooral de apostel Paulus verhaalt dat hij, terwijl hij onder moeilijke omstandigheden dienst verrichtte, dikwijls honger en dorst leed (1Kor 4:11-13; 2Kor 11:27; Fil 4:12). Toch sprak hij het vertrouwen uit dat letterlijke honger Gods getrouwe dienstknechten nooit van de ondersteunende kracht van Gods liefde zou kunnen scheiden. — Ro 8:35, 38, 39; vgl. Lu 6:25.

Degenen die werkelijk hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid en waarheid, zullen altijd geestelijk verzadigd worden (Mt 5:6; Jo 6:35). Daartoe behoren ook de leden van de „grote schare”, die de hoop hebben „de grote verdrukking” te overleven en over wie staat opgetekend dat zij „geen honger of dorst meer [zullen] lijden” (Opb 7:9, 13-17). En onder de heerschappij van Gods koninkrijk zal er ook voldoende voedsel zijn om de letterlijke honger van de gehele mensheid te stillen. — Ps 72:16; Jes 25:6.