Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Honing, honingraat

Honing, honingraat

Bijenhoning is een zoete, stroperige substantie die door bijen geproduceerd wordt. Het woord „honing” zoals dit in de Hebreeuwse Geschriften wordt gebruikt, is een vertaling van de woorden noʹfeth (vloeiende honing of raathoning) en devasjʹ. Het woord devasjʹ kan zowel bijenhoning als vruchtensiroop betekenen (Le 2:11, vtn.). In de Griekse Geschriften wordt het woord meʹli samen met het bijvoeglijk naamwoord aʹgri·os, „wild”, gebruikt ter aanduiding van de honing van wilde bijen.

De honingraat. De honingraat is een staaltje van bouwkundig vernuft dat de onvergelijkelijke wijsheid en bekwaamheid van de Schepper onthult, die de honingbij met een instinct heeft toegerust dat haar in staat stelt zo’n technisch wonder te construeren. De zeshoekige vorm van de cellen is de ideale vorm voor het opslaan van een zo groot mogelijke hoeveelheid honing in de raat, terwijl voor de bouw van de celwanden een minimale hoeveelheid bijenwas nodig is. De voor de bouw van een raat benodigde was wordt door speciale klieren in het lichaam van de bij geproduceerd en als kleine witte schubjes via bepaalde poriën uitgescheiden. De bij brengt deze wasschubjes met haar poten naar de kaken, kauwt de was en brengt deze vervolgens aan in het gedeelte van de honingraat waaraan wordt gebouwd. De wanden van de raat zijn slechts 0,33 mm dik, maar ze kunnen het dertigvoudige van hun eigen gewicht dragen.

Honingbijen bouwen hun nest op verschillende plaatsen, onder andere in bomen en rotsspleten. In één geval hadden bijen zich zelfs genesteld in het kadaver van een dier waaraan klaarblijkelijk geen vlees meer zat maar dat door de zon was uitgedroogd. Dit was het kadaver van de leeuw waaruit Simson honing at. — Re 14:8, 9.

Honing. Bijenhoning wordt gemaakt van de nectar die uit bloemen en vruchten wordt gehaald. Bij het inzamelen van de nectar en het opslaan ervan in de honingraat voegt de bij bepaalde chemicaliën uit haar lichaam toe. Een deel van het nectarwater verdampt, en de chemicaliën zetten de nectar in honing om. De kleur en de smaak van de honing hangen af van de bron waaruit de nectar is verkregen. Honing wordt door het lichaam gemakkelijk opgenomen en snel in energie omgezet.

Wanneer de bijbel over bijenhoning spreekt, gaat het in de meeste gevallen om wilde honing, zoals de honing die Johannes de Doper in de wildernis at (Mt 3:1, 4). Dat honing energie geeft, wordt geïllustreerd in het geval van koning Sauls zoon Jonathan die, uitgeput door de strijd, een beetje honing nuttigde. Onmiddellijk ’gingen zijn ogen stralen’ (1Sa 14:25-30). Dit krachtvoedsel wordt genoemd als een van de voorzieningen die God voor zijn volk in de wildernis verschafte. Daar waar weinig bomen waren, kon het volk honing winnen „uit een steile rots”, dat wil zeggen uit de honingraten die de bijen op rotsachtige plaatsen hadden gebouwd. — De 32:13.

Zinnebeeldig gebruik. Honing wordt niet alleen wegens zijn zoetheid en zijn voortreffelijke smaak maar ook wegens zijn geneeskrachtige werking met aangename woorden en met wijsheid vergeleken. Aangename woorden bevorderen de geestelijke gezondheid, net zoals honing goed is voor het lichamelijke welzijn. De spreukenschrijver zegt: „Aangename woorden zijn een honingraat, zoet voor de ziel en genezing voor de beenderen.” — Sp 16:24; 24:13, 14.

De zoetheid en het genot van het eten van honing worden door de gehele Schrift heen zinnebeeldig gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn in Ezechiël 3:2, 3 en Openbaring 10:9 te vinden. Vaak wordt er over raathoning gesproken, want die geldt als smakelijker, zoeter en voedzamer dan honing die een tijdlang aan de lucht blootgesteld is. Om te beklemtonen hoe goed en hoe aangenaam de woorden van het Sulammitische meisje waren, sprak haar geliefde herder erover als „raathoning” die van haar lippen bleef druipen (Hgl 4:11). Jehovah’s rechterlijke beslissingen zijn zo voortreffelijk, heilzaam en nuttig dat ze zelfs „zoeter dan honing en de vloeiende honing der raten” zijn (Ps 19:9, 10). Zijn woorden zijn ’zachter voor het gehemelte dan honing voor de mond’. — Ps 119:103.

Honing is goed, maar wanneer men er te veel van eet, kan dit misselijkheid veroorzaken (Sp 25:16); dit eten van te veel honing wordt vergeleken met wat sommige mensen doen, namelijk hun eigen heerlijkheid zoeken. — Sp 25:27.

In Spreuken hoofdstuk 5 wordt het beeld van de zoetheid van raathoning gebruikt om te beschrijven hoe „een vreemde vrouw” door haar charme en haar gladde woorden een man tot seksuele immoraliteit kan verleiden. Deze beschrijving vormt een voortreffelijke waarschuwing voor christenen in deze tijd. „Als een honingraat blijven de lippen van een vreemde vrouw druipen, en haar gehemelte is gladder dan olie. Maar de nawerking van haar is even bitter als alsem; ze is even scherp als een tweesnijdend zwaard. Haar voeten dalen af naar de dood”, zegt de wijze man. Haar gladde, met honing te vergelijken woorden en daden verleiden de man regelrecht tot immoraliteit, zodat het volgende geschiedt: „Plotseling gaat hij haar achterna, als een stier die zowaar naar de slachting gaat.” — Sp 5:3-5; 7:21, 22.

Vruchtenhoning. Het Hebreeuwse woord devasjʹ kan ook betrekking hebben op het sap of de siroop van vruchten — vijgen, dadels, enzovoort. Vaak kan de lezer uit de context opmaken of er al dan niet bijenhoning wordt bedoeld. Met de honing die volgens Leviticus 2:11 niet op het altaar geofferd mocht worden, werd blijkbaar vruchtensiroop bedoeld, daar die gemakkelijk gaat gisten. Dat hier geen bijenhoning wordt bedoeld, blijkt uit het volgende vers, waar de verboden „honing” wordt gerekend tot de eerstelingen die als offergave aan Jehovah moesten worden aangeboden. Aangezien de meeste honing die de Israëlieten gebruikten, wilde honing was, niet een gekweekt produkt, bestond de „honing” die als eersteling werd geofferd toen Hizkia het volk ertoe aanmoedigde de priesterschap te ondersteunen, ongetwijfeld uit het sap of de siroop van vruchten. — 2Kr 31:5.

Een land van melk en honing. De in de Schrift dikwijls herhaalde aanduiding „een land vloeiende van melk en honing” is zeer passend voor Palestina, want er was daar niet alleen bijenhoning in overvloed, maar er werd ook veel vruchtensiroop geproduceerd (Ex 3:8; Le 20:24; De 11:9; Joz 5:6). Deze siroop behoorde waarschijnlijk tot de handelsartikelen die tegen koopwaar uit Tyrus werden geruild. — Ez 27:2, 17; zie BIJ.