Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hur

Hur

1. Een nakomeling van Juda; zoon van Kaleb en Efrath; grootvader van de kunsthandwerker Bezaleël. Sommige van Hurs nakomelingen hebben zich wellicht in Bethlehem gevestigd (Ex 31:2; 35:30; 38:22; 1Kr 2:19, 20, 50, 51, 54; 4:1-4; 2Kr 1:5). Waarschijnlijk dezelfde als nr. 2.

2. Een belangrijke metgezel van Mozes en Aäron. Toen Israël kort na de uittocht uit Egypte door de Amalekieten werd aangevallen, vergezelde Hur Mozes en Aäron naar de top van een heuvel, waar hij en Aäron Mozes’ handen ondersteunden totdat Jehovah Israël de overwinning op de Amalekieten had gegeven (Ex 17:8-13). Niet lang daarna bestegen Mozes en Jozua de berg Sinaï om verdere wetten te ontvangen, en bij die gelegenheid vertrouwden zij aan Hur en Aäron de leiding over de legerplaats toe (Ex 24:12-14). Deze Hur is waarschijnlijk dezelfde als nr. 1, de grootvader van Bezaleël, de kunsthandwerker die aan de tabernakel bouwde. Josephus schreef dat Hur Mirjams echtgenoot was, maar de bijbel zegt hier niets over. — De joodse oudheden, III, ii, 4.

3. Een koning van Midian, een van de vijf die door de Amoritische koning Sihon werden overheerst totdat Israël Sihon op weg naar het Beloofde Land versloeg (Joz 13:15, 16, 21; Nu 21:21-24). Naderhand sloten Hur en zijn vier landgenoten blijkbaar een verbond met Balak, de koning van Moab, tegen Israël (Nu 22:1-7). Later voerden de Israëlieten op aanwijzing van Jehovah oorlog tegen de Midianieten en doodden zowel Hur als zijn vier geallieerde Midianitische koningen en de hebzuchtige profeet Bileam. — Nu 31:1-8.

4. Vader van Salomo’s voedselgevolmachtigde in het bergland van Efraïm. — 1Kon 4:7, 8.

5. Vader van Refaja. Hurs zoon Refaja hielp Nehemia bij het herbouwen van de muur van Jeruzalem. — Ne 3:9.