Hymeneüs
(Hymene̱üs) [genoemd naar Hymen, de Griekse god van het huwelijk].
Een afvallige christen uit de 1ste eeuw, die door Paulus als een lasteraar werd gekarakteriseerd, die niets dan „holle klanken [uitte] waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan”. Zijn afwijken van de waarheid bestond daarin dat hij samen met een zekere Filetus een valse leer verbreidde, waardoor het geloof van sommigen werd ondermijnd. Een van hun valse leringen was dat ’de opstanding reeds was geschied’, in hun dagen. Hun leer kwam blijkbaar hierop neer: de opstanding was slechts geestelijk, symbolisch, en opgedragen christenen hadden hun opstanding reeds ontvangen; dit was alles wat zij konden verwachten, een verdere opstanding in de toekomst onder Gods Messiaanse koninkrijk was er niet. — 2Ti 2:16-18; vgl. 1Kor 15:12-23.
In Paulus’ eerste brief aan Timotheüs wordt Hymeneüs’ naam in verband gebracht met een andere afvallige, Alexander. De apostel verklaart dat hij Hymeneüs en Alexander ’aan Satan had overgegeven’, wat blijkbaar betekent dat Paulus hen uit de gemeente had verwijderd of had uitgesloten. —