Iru
(I̱ru) [misschien van een grondwoord dat „volwassen ezel” betekent].
De eerstgenoemde zoon van Kaleb, de verspieder; uit de stam Juda (1Kr 4:15). Sommigen geleerden menen dat de naam eigenlijk Ir luidde en dat de „u” slechts het Hebreeuwse voegwoord en was.