Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jaël

Jaël

(Ja̱ël) [Steenbok].

De vrouw van de Keniet Heber en derhalve geen Israëlitische. Zij doodde de Kanaänitische legeroverste Sisera.

Jaël woonde met haar man in tenten in de omgeving van Kedes, en er heerste vrede tussen Heber en de Kanaänitische onderdrukkers (Re 4:10, 11, 17, 21; zie KEDES nr. 3). Nadat Sisera door Israël was verslagen, vluchtte hij naar Hebers neutrale legerplaats, waar Jaël hem in haar tent nodigde. Zij bedekte hem vervolgens met een deken. Toen hij om water vroeg, gaf zij hem in een feestschaal gestremde melk te drinken. Nadat zij hem weer had toegedekt, vroeg hij haar bij de ingang van de tent de wacht te houden. Daar Sisera zich als haar gast veilig waande, viel hij, vermoeid en afgemat als hij was, weldra in een diepe slaap. Daarop kwam Jaël, die als tentbewoonster ongetwijfeld gewend was tentpinnen in de grond te slaan, gewapend met een hamer en een tentpin, stilletjes op hem af en dreef de pin door zijn hoofd in de grond. Toen de achtervolger Barak aankwam, liet zij hem de legeroverste zien, die gedood was door „de hand van een vrouw”, zoals Debora had voorzegd (Re 4:9, 17-22). Jaëls moedige daad tegenover de vijand van Jehovah wordt in prijzende bewoordingen bezongen in het overwinningslied van Debora en Barak, waarin ook van Jaël wordt gezegd dat zij „zeer gezegend [zal] zijn onder de vrouwen”. — Re 5:6, 24-27.