Jabin
(Ja̱bin) [misschien: Onderscheidend; Verstandig; of: Iemand die bouwt].
Wellicht een dynastieke naam of titel van de Kanaänitische koningen van Hazor.
1. De koning van Hazor toen Jozua het Beloofde Land binnenviel. Jabin verbond zich met Noordkanaänitische koningen. Gemeenschappelijk trokken zij met een strijdmacht „in zo groten getale als de zandkorrels . . . [met inbegrip van] zeer veel paarden en strijdwagens” tegen Israël uit. Toen zij bij de wateren van Merom gelegerd waren, werden hun gecombineerde strijdkrachten door Joz 11:1-14; 12:7, 19.
Jozua’s verrassingsaanval en de daarop aansluitende achtervolging verslagen. Jabin werd terechtgesteld toen Hazor later ingenomen en verbrand werd. —2. Een latere Kanaänitische koning die vanuit het weer opgebouwde Hazor regeerde; mogelijk een nakomeling van nr. 1. Dat Jabin „de koning van Kanaän” wordt genoemd, zou erop kunnen wijzen dat hij onder de Kanaänitische koningen de voornaamste plaats innam, waardoor hij uitzonderlijke macht en autoriteit bezat; wel schijnt het dat anderen op zijn minst bondgenoten van hem waren. Het is echter ook mogelijk dat deze uitdrukking hem alleen maar van koningen van andere landen onderscheidde. Jabins leger, uitgerust met 900 strijdwagens met ijzeren zeisen, stond onder commando van Sisera, die in het verslag meer op de voorgrond treedt dan Jabin zelf. — Re 4:2, 3; 5:19, 20.
Onder Jehovah’s toelating werd het afvallige Israël twintig jaar lang hardvochtig door Jabin onderdrukt. Toen zij echter tot God om bevrijding riepen, verwekte Jehovah Barak en Debora om Israël naar de overwinning op Jabins leger te voeren. Sisera werd door de vrouw van de Keniet Heber, die op voet van vrede met Jabin leefde, gedood (Re 4:3-22). De Israëlieten zetten de oorlog tegen Jabin voort en brachten hem ten slotte ter dood. — Re 4:23, 24; Ps 83:9, 10.