Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jakobsbron

Jakobsbron

De „put” of „bron” waar Jezus Christus met een Samaritaanse vrouw sprak terwijl hij wat uitrustte (Jo 4:5-30). Men neemt aan dat het de Bir Yaʽqub (Beʼer Yaʽaqov) is, ongeveer 2,5 km ten ZO van het huidige Nabloes, niet ver van Tell Balata, de plaats waar Sichem lag. De Jakobsbron is een diepe put, waarin het waterpeil nooit tot de rand stijgt. Uit metingen die in de 19de eeuw zijn verricht, blijkt dat de put ongeveer 23 m diep is. Hij heeft een doorsnede van ongeveer 2,5 m, maar loopt naar boven smaller toe. Omdat de put gewoonlijk van omstreeks eind mei tot de herfstregens droogstaat, denken sommigen dat hij door regenwater en grondwater gevoed wordt. Anderen daarentegen geloven dat er tevens water in de put zelf opwelt en dat hij daarom ook een bron genoemd kan worden.

De bijbel vermeldt niet met zoveel woorden dat Jakob de put gegraven heeft. Wel wordt te kennen gegeven dat Jakob daar in de buurt een stuk grond bezat (Ge 33:18-20; Joz 24:32; Jo 4:5). En de Samaritaanse vrouw vertelde aan Jezus dat ’Jakob hun de put had gegeven en er zelf met zijn zonen en zijn vee uit had gedronken’ (Jo 4:12). Jakob heeft hem dus waarschijnlijk gegraven of laten graven, misschien om zijn grote huisgezin en zijn kleinveekudden van water te voorzien en aldus moeilijkheden te voorkomen met zijn buren, aan wie de andere waterbronnen in het gebied ongetwijfeld al toebehoorden. Of misschien had hij een betere en duurzamere watertoevoer nodig wanneer andere putten in de omgeving opdroogden.