Jarib
(Ja̱rib) [Moge (God) strijden; (God) heeft (ons) rechtsgeding gevoerd].
1. Een zoon van Simeon (1Kr 4:24); op andere plaatsen wordt hij blijkbaar Jachin genoemd. — Ge 46:10; zie JACHIN nr. 1.
2. Een van de negen hoofden die Ezra uitzond om de levieten en de Nethinim aan te moedigen naar de rivier de Ahava te komen en zich bij de anderen aan te sluiten op de reis naar Jeruzalem. — Ezr 8:15-20.
3. Een van de bloedverwanten van de priesters die op Ezra’s bevel ’er hun hand op gaven’ hun buitenlandse vrouwen weg te zenden. — Ezr 10:18, 19.