Jasub
(Ja̱sub) [waarschijnlijk: Hij is teruggekeerd].
1. De als derde genoemde zoon van Issaschar en de stamvader van de Jasubitische afdeling van zijn stam (1Kr 7:1; Nu 26:23, 24). In Genesis 46:13 wordt hij Job genoemd.
2. Een van „de zonen van Bani” die zich na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap buitenlandse vrouwen hadden genomen maar hen naderhand wegzonden. — Ezr 10:29, 44.